maandag 14 augustus 2023

#145 Van de regen en de bron.

 


#145 VAN DE REGEN EN DE BRON.

(950,5 km, St. Cirq Madelon)

 

Het stenen muurtje was hard onder zijn billen. Toen hij zijn schoenen en sokken uitdeed viel het hem op hoe wit zijn voeten waren. Veel zon hadden ze niet gezien de laatste drie jaar. Te druk waren ze geweest met lopen. Goed verstopt in schoenen hadden ze hun taak gedaan en hem helemaal van huis naar deze plek gebracht. Nu was het tijd om zijn voeten te bedanken. Misschien ze ook excuses aan te bieden voor het gemopper dat hij regelmatig naar beneden had geroepen wanneer zijn sokken weer eens nat waren. Zij konden er niets aan doen dat hij zichzelf deze tocht aandeed. Het was ook niet normaal om   zo ver te lopen. Een normaal mens neemt een auto, een trein, een vliegtuig, een fiets desnoods, maar wandelen? Het was van een idiotie waar zijn voeten hun beurse hielen vaak en meewarig om hadden geschud.

 

Nu zat hij eindelijk in het kleine, open gebouwtje wat de waterbron van het dorp herbergde. Onder zijn billen stroomde het heldere water naar een bassin waarna het met een kleine waterval zijn weg vervolgde richting de rest van het dal. In het gesloten stenen hokje ernaast was een aftakking voor het dorp waar eens in de zoveel tijd een hoeveelheid chloor in werd gedaan. Hij wist dit omdat hij hier al vaker was. Veel vaker zelfs. Maar nooit was hij hier alleen en nooit zonder auto.

 

Even keek hij naar boven naar het huis dat hij zo goed kende. De lucht erboven trilde van de hitte. Niets bewoog en niets zei iets. Logisch, want hij werd vandaag ook niet verwacht en dus was niemand onrustig omdat er bezoek kwam. Tussen het ruisen van het water en de bladeren hoorde hij zachtjes het getjilp van vinkjes en parkieten in de volière naast het huis. Verderop lag een salamander zonnig zijn bloed te verwarmen. Verder was er niemand. Waarschijnlijk worden de honden uitgelaten, dacht hij en besloot hier nog een poosje te wachten.

 

Langzaam liet hij zijn tenen in het water zakken. IJskoud was het, maar het voelde weldadig na urenlange warmte. Vrijwel meteen drong de kou zijn spieren in en veroorzaakte een felle kramp. Snel trok hij zijn voeten weer op het droge. Net toen hij voor een tweede keer wilde dompelen hoorde hij in de verte een geluid. Een fiets kletterde met geweld het steile pad naar beneden af. Even piepte een rem. Vanuit de bossen verscheen een racefiets met daarop een pezige jongeman die leek op een renner die bij de tour de France zijn afslag had gemist. Zijn hoofd was rood en om zijn buik spande een opzichtig shirt met daarop in grote letters ‘autobedrijf Keizer Malden’ en kleiner de logo’s van de Albert Heijn en Strik patisserie. De jongeman zag hem zitten bij de bron en kneep piepend in zijn remmen. Hij stopte. 

‘Bonjour monsieur. Je, eh, une question. Ou est le centre du village? Cette direction, oui?

‘Ja, ja het is goed’, riep hij terug, ‘het kan in het Nederlands, ik kom er ook vandaan. Als je naar het dorp wil is het inderdaad die kant op. Maar waarom drink je hier niet even wat water? Dit is een bron en je ziet eruit alsof je wel een pauze kunt gebruiken.’ De jongeman blies zijn wangen bol en stak lachend zijn duim omhoog. Hierna zette hij zijn fiets tegen een muur en begon op zijn wielrenschoenen naar beneden te klauteren. De schoenplaatjes tikten bij elke stap op de stenen. Iets in dit gezicht kwam hem bekend voor. Kende hij deze jongen? Of wilde hij na zoveel maanden heel graag een bekend gezicht zien? 

‘Fijn meneer. Het is bloody hot. Ik ben kapot.’ De jongen ging zitten en vulde zijn bidon onder het stroompje koele water. 

‘Goed om even een gewone Nederlander te zien. Het zijn alleen jonge gezinnetjes die ik hier op de camping tegenkom. Krijsend gek van word ik ervan. Niemand lijkt er als volwassen mensen te kunnen praten. De hele dag klinken kinderliedjes en moeders die meezingen. Gekmakend. Dat is dan vakantie.’ De jongen bewoog zijn vingers alsof hij het laatste woord tussen aanhalingstekens zette.

 

Waarom was dit gezicht zo bekend? Was hij hem als eens ergens bij een camping tegengekomen? 

‘Ben je alleen aan het fietsen?’ vroeg hij hem tenslotte terwijl hij met een schuin oog de weg naar het huis boven hem in de gaten hield. ‘Trek je rond? De jongen reikte naar zijn rug, waar vanuit het zakje van zijn wielrentrui een pakje sigaretten tevoorschijn kwam. Hij stak er één op, schopte zijn schoenen uit en stak zijn blote voeten zonder aarzelen in het ijskoude water.

‘Ik hoor erbij meneer. Bij die gezinnetjes. Ik ben er ook één. Een jonge vader. Alleen ben ik op die camping blijkbaar de enige die af en toe even weg moet. Thuis heb ik daar geen last van omdat ik gewoon veel aan het werk ben. Maar hier, in zo’n tent, tussen die Hollanders…..’ Met veel kracht blies hij de sigarettenrook in de lucht. ‘…ander verhaal, meneer. Ander verhaal’

 

‘Hoe oud is je kind?’

‘Iets meer dan een jaar nu. Lekker jong hoor. En ik ben ook echt wel gelukkig, maar het ging me een beetje snel, weet u. Ik ontmoette een meisje, ging allemaal leuk en, bam, voor ik het wist was ik vader. En geloof me, ik heb sindsdien in Malden meer preken over anticonceptie gehad dan me lief is.’ Grijnzend nam hij een laatste trek van zijn sigaret en lanceerde hem met een boog een stukje verder de stroom van de bron in. Vrijwel meteen werd het ding gedoofd, stroomde een stukje verder en bleef na een meter achter een takje haken. Daar bleef het liggen. 

 

Dat wegschieten van die sigaret, Malden, dat roken, die grijns. Plots wist hij waarom dit gezicht hem zo bekend voorkwam. Dit was de jongen die hij helemaal in het begin van zijn tocht in een garagebedrijf had zien zitten. Het was de allereerste keer geweest dat hij een pauze had genomen en kennis had gemaakt met de mensen op zijn route. Het leek een eeuwigheid geleden en dat was het ook. Tijdens het schuilen voor de regen was het hem opgevallen dat deze jongen onrustig een meisje aan de overkant van de straat volgde met zijn ogen. Hij had het schouwspel met veel interesse gevolgd tot de regen was gestopt en het meisje allang was weggefietst. De jongen had haar nog minutenlang nagekeken. Was het dan toch iets geworden tussen die twee?

 

Hij stond op en viste de peuk van de jongen uit het water. Daarna gaf hij het aan de knul terug. Meteen voelde hij zich een oude man. ‘Dit is niet helemaal de bedoeling jongeman. De natuur, begrijp je.’

De jongen nam het peukje aan en stopte voorzichtig het in een ritsje van zijn broek.

‘Sorry, macht der gewoonte.’

‘Waar kende je de moeder van je kind van als ik mag vragen?’ De jongen keek op. Er gebeurde iets achter zijn ogen. 

‘Ze haalde elke week bloemen bij het tuincentrum tegenover mijn werk. In eerste instantie dacht ik dat ze dat heel aardig voor iemand deed, maar later begreep ik dat ze in een lunchtent werkte. Achter de bar waar die verse bloemen dus een week op stonden.’ De jongen speelde met zijn tenen en keek met een glimlach het water na wat het bos in stroomde. 

‘Het was echt voorbestemd meneer. In die tijd versierde ik meisjes bij bosjes in het café maar bij ons begon het met simpel groeten. Ik vond haar meteen leuk. Maandenlang groeten we alleen maar. Meestal hield ik er rekening mee om precies op die tijd pauze te nemen. Ik ging dan zitten in de garage met de roldeur omhoog zodat ik haar voorbij kon zien komen. Altijd wanneer ze voorbijkwam zat ik daar. Kunt u zich voorstellen hoe dat eruit heeft moeten zien? Hilarisch toch? Ze kwam voorbij, stak haar hand op, ging bloemen halen en bij het weggaan groette ze weer. Tot ze een keer bij me kwam schuilen voor de regen. Het was dat natte voorjaar drie jaar geleden, weet u nog? Het bleef maar regenen.’

 

Nu wist ik het zeker. Dit was de garageman uit Malden.

 

‘Dat herinner ik me inderdaad. Mooi verhaal.’ 

‘Ach, het komt ook wel goed. Het is hier prachtig en we hebben het goed samen. Volgend jaar huren we hier in de buurt een mooi huisje. Met een klein zwembadje voor die kleine.’ De jongen ging staan en klopte het stof van zijn shirt.

‘Ik ga weer. Dank voor het water, ik ben weer een beetje afgekoeld. Via die kant is het dorp dus. Het wordt tijd om terug naar de camping te gaan. 

De man keek de jongen na die voorzichtig naar zijn fiets klom en rustig wegfietste. In de verte draaide hij zich nog één keer om en stak vrolijk zijn arm omhoog. 

 

Een moment keek hij naar de bomen en dacht aan de tijd. In al die maanden dat hij wandelde hadden deze twee een relatie gekregen, een kind ter wereld gebracht en een vakantie naar Frankrijk geboekt. Daarnaast had de jonge garagist een aversie tegen kinderliedjes ontwikkeld. 

 

In zijn gedachten trok het pad voorbij dat hij zelf had gelopen. Hij dacht aan burgermeesters en jagers, aan oude helden en nieuwe liefdes en al die andere mensen die hij onderweg ontmoette. Hoe verschillend waren hun verhalen geweest. En hoe zou het hen sindsdien zijn vergaan? Het verhaal van de jongeman in de garage bleek immers heel anders te zijn geworden dan dat hij indertijd dacht. Waren al hun verhalen ook een begin geweest?

 

In het koude water speelde zijn tenen met de stroming. Tevreden was hij, want hij besefte dat zijn tocht hier niet eindigde maar juist begon. Net zoals die regenbui in Malden voor het stelletje juist het begin was en niet, zoals hij indertijd dacht, het einde.  

 

Niet lang daarna klonk van bovenop de heuvel het geblaf van honden. Een hek piepte en onder stevige schoenen knerpten steentjes in de zon. En daar daalde zijn zus het pad af met in haar handen twee biertjes. Ze glimlachte van oor tot oor terwijl twee honden vooruit renden en enthousiast de bron in sprongen. 


Hij was gearriveerd. 

 

 

 

 

 

maandag 7 augustus 2023

#144. Walnoot.



#144 WALNOOT.

(944,70 km, Carsac-Aillac)

 

We waren nog kinderen. Met grote leren tassen sleurden we onszelf door straten en wijken. Aan ons stuur hingen plastic tasjes die stonken naar gym. Op de route na het laatste uur reden we in colonne langs je huis. Vaak keek ik in het voorbijgaan naar binnen. Heel eventjes maar. Het was de tijd voor de mobiele telefoon en voordat alle uren begonnen weg te lekken. Zomermiddagen leken zonder einde. Ze suisden door onze hoofden als hoge eiken in de zomer. Ellenlang. 

 

Zo af en toe fietste ik een extra rondje. Nonchalant, alsof ik niet eerder al door je straat ging, reed ik weer voorbij. Ik had alle tijd. Wanneer een schim door de huiskamer liep hoopte ik op een glimp. Vaak vroeg ik me af wat er zou gebeuren wanneer je mij zou zien en naar buiten zou komen. In mijn dromen droeg je dan slippers en stond er een speeltentje in het gras waarin je je soms verschool. Dat je dan de deur opendeed en riep dat er cola voor me op tafel stond. Zou ik dat in de tuin onder de parasol willen drinken? Je moeder had er een stroopwafel naast gelegd, riep je nog. Steeds hield hier de droom op. Nooit remde ik af. Ik durfde niet verder te dromen. Geen idee had ik. Geen idee wat ik zou moeten zeggen, wat ik dan zou moeten doen. 

 

Later mochten we buiten de tuin. We waren ouder, hadden dezelfde vrienden en waren de tassen vervangen door rugzakken. Heel soms kwam ik in het huis met de tuin. Nergens stond er een speeltentje. Je had een hond en een mispelboom. Ik gruwde van de rotte vruchten die je meenam naar de stad en die je opat in de zon. Een pakje rottend fruit in aluminiumfolie. Ik zette me eroverheen omdat ik je graag zag. Stilletjes. Zonder dat je het wist. Mij maakte het niet uit wat je at, zolang je dat maar naast me deed. 

 

Die dag reden we uitgelaten met vrienden naar het strandje. De zomer liep op zijn eind en we maakten ons op voor het examenjaar. Met tassen vol wijn en aardbeien trokken we vanaf het fietspad het veld in. Hommels zoemden en jij zette je brommer vast aan een hek. Ik wachtte op je, de rest liep verder. Even later liepen we door het hoge gras waar af en toe een leeuwerik luidkeels boven ons hoofd kwetterde. In de verte klonk gelach van onze vrienden maar we haalden ze niet in. Wanneer ze even stil waren leek het alsof we daar alleen liepen. Jij, ik, de leeuwerik en een tas vol aardbeien. Het was één van de gelukkigste momenten uit dat jaar.

 

Weet je nog dat er toen die walnotenboom stond? Ik wist niet wat het was, maar jij herkende hem. Jullie hadden noten en bessen en appels en mispels. In jullie tuin was zelfs een natuurvijver. ‘Hoe bijzonder is het dat hij daar staat’, glunderde je. Ik wist niets. Ooit zag ik beukennootjes liggen maar dat was maar kinderspel. Rondom de boom was het gras bezaaid met noten. Je stopte en raapte en raapte. Als een klein meisje rende je door het gras. Je laadde de noten in de onderkant van je t-shirt. Bezwangerd van de walnoten liep je verder. Wij hadden de boom ontdekt en ik keek naar je buik.

 

Niet veel later zakte de zon traag en dronken we wijn. Ik hoorde niet wat de vrienden zeiden. In mijn hoofd klonk het getik van walnoten in je shirt en jij staarde stilletjes over het water. Minescule blonde haartjes glinsterden op je arm. Ver weg vloog een reiger op. De muggen dansten op de plas. 

 

Later dat jaar haalden we diploma’s en vlogen we uit als de zaadjes van een paardenbloem. Nooit meer zagen we de walnotenboom terug.

 

Nu zou ik je kunnen zeggen dat de boom nog bestaat. Laatst liep ik door een bos. Het was op de plek van die avond maar ik had het niet in de gaten. Het water is gedempt, het veld staat vol bomen en er staan paaltjes die een route aangeven. Nergens zag ik het hoge gras van die dagen. Wel was er een open plek waar, midden in het licht, de walnotenboom stond. Meteen wist ik waar ik was. Even stond ik stil en dacht ik aan aardbeien en mispels. Aan gymtassen en speeltentjes en aan reigers en glinsterhaartjes. Hij was gigantisch geworden, de boom. Aan zijn voet lagen honderden noten. Eén ervan stak ik in mijn zak.

 

Ik deed de noot in een pot in mijn raamkozijn. Meestal wanneer de zon naar binnen schijnt of de regen in de tuin neerklettert sta ik ernaar te kijken. Vooralsnog laat hij zich niet zien. Vaak vraag ik me af wat er gaat gebeuren als hij zal ontkiemen. In mijn dromen draagt hij dan lichtgroene blaadjes die zich verschuilen in de noot onder de grond. Op een dag zal de potgrond opzijgaan en het plantje zich laten zien. Steeds houdt hier de droom op. Geen idee heb ik. Ik weet nog steeds niets van bomen. 

 

 

 

maandag 31 juli 2023

#143 Het waarom van daar (en niet hier).

 


#143 HET WAAROM VAN DAAR 

(EN NIET HIER).

(938,93 km, Saint-Vincent-le-Paluel)

 

Met zijn mobiel in de hand loopt hij heen en weer over de stoep. Ton, de wat gezette zestiger met kort grijs haar en een bril kijkt me vrolijk aan. 

‘Het was hier. Het kan niet anders. Daar loopt het weggetje en vanaf hier zie je het doorkijkje naar de drogisterij verderop. Natuurlijk was het toen zomer en zat er meer blad aan de boom, maar als je goed kijkt zie je het. Moment, ik zet het nog eens aan.’ Hierop loopt hij op me af en houdt zijn mobiel horizontaal voor mijn neus. Een filmpje begint te spelen. Het is een commercial waarin een jong gezin door een zomerse straat fietst. De moeder lacht en de vader fluit een deuntje. Ton steekt zijn wijsvinger omhoog ten teken dat ik op moet letten. 

‘Let op. Hier. Kijk. Nu komt ie voorbij, deze boom. Dat is deze eik. Zie je? We hebben hem hoor. Becel 100% plantaardig, Haarlem, hoek Veerestraat en…. Boekelstijn. Check. 

 

Uit het plastic tasje dat hij steeds bij zich draagt en waaruit al eerder de verrekijker kwam, haalt de pensionado nu een schriftje tevoorschijn waarin hij, leunend op een laag muurtje, met een ballpoint wat korte aantekeningen krabbelt. Dan bergt hij het schriftje weer op en biedt me een snoepje aan dat eveneens in de tas blijkt te zitten. Ik sla af, maar Ton pulkt uit een papiertje een zuurtje. Terwijl hij verder praat hoor ik het snoepje geregeld tegen zijn kunstgebit tikken. 

‘Wist je trouwens dat die drogisterij verderop in ‘De Overstap’ zit? Die film met Jean van der Made. Heb ik ook uitgevogeld. Ken je dat moment dat Simon naar Ferrie gaat om hem te vertellen dat de zaak failliet gaat? Vlak ervoor zie je hem een pakje batterijen voor zijn walkman halen en wordt hij gebeld door Marissa. Dat winkeltje is dus díe Etos. De eigenaar heeft er indertijd vijfenzeventig gulden voor gekregen om zijn zaak twee uur voor het publiek te sluiten. Aardige kerel. Ik heb indertijd zeker een half uur met hem staan praten. ‘De Overstap’ dus. Ken je die film niet? Goeie film hoor. 1997 zo even uit mijn hoofd. Of 1998, daar wil ik vanaf zijn. Maar dat was dus daar. De halve film is hier in de wijk opgenomen. Daarachter is het huis van Marissa, en verderop in de straat de tuin van die broer. Hoe heette ie ook alweer? Wacht, ik kom er straks wel op. Maar dat was dus allemaal hier.’ 

 

Niet lang voor deze ontdekking ontmoet ik Ton op het station van Haarlem. In niets ziet hij er anders uit dan het merendeel van de zestigers. Hij vertelt me dat hij vijfendertig jaar als biologieleraar lesgaf aan een scholengemeenschap. Bij zijn laatste dag zongen zijn collega’s een lied voor hem en deden ze hem een verrekijker cadeau. Binnen drie minuten laat Ton me trots de kijker zien. Tegenover mij staat een oude, kleine jongen die me graag meer over zijn hobby wil vertellen. Wanneer we samen het centrum inwandelen steekt hij enthousiast van wal.

 

‘Kijk, ik vind dit heel bevredigend. En het is gewoon positief. Niemand kan er aanstoot aan nemen wanneer je op zoek gaat naar de plek waar iets moois werd gemaakt. Het kan ook anders. Zo zijn er mensen die locaties fotograferen waar moorden gepleegd zijn. Daar moet ik dus niet aan denken. Ik snap niet wat ze daaraan vinden. Dan sta je daar en maak je een foto van een plek waar iemand ooit het leven liet. Waar het bloed als het ware tussen de tegels heeft gelopen. Dat is toch geen plek om te bezoeken? Hetzelfde heb ik met van die tours langs plekken uit de Tweede Wereldoorlog. Dan zit ik daarnaar te kijken en heb ik echt medelijden met die mannen en hun fototoestellen. Als je het mij vraagt zijn dat ramptoeristen. Sneue figuren die te veel tijd hebben. Types die na een ongeluk foto’s maken en dat dan trots op hun Facebookpagina zetten. ‘Kijk eens waar ik bij was. Erg he?’ Precies, je hoort het goed: Facebook. Je weet wat ze daarover zeggen? Daar zitten tegenwoordig alleen maar oude mensen. Kortom, een heel ander slag dan ik.’ 

 

Lopend door Haarlem vertelt Ton me honderduit over waar ik deze straten en huizen kan terugzien in films, series en reclames. Om de haverklap tovert hij het schriftje tevoorschijn om iets op te zoeken. Vaker nog laat hij een scene zien op zijn mobiel. Later begrijp ik dat hij een website beheert waarin hij honderden korte fragmenten met hun echte locatie naar jaartal heeft gerangschikt. Na een uurtje moet ik toegeven dat mijn hoofd wat begint te tollen. Ton lacht en rustend op een bankje legt hij verder uit.

 

‘Het is een hobby en je hebt nu wel door dat ik er veel tijd aan besteed. Dat uitzoeken, dat vind ik mooi. Spitten tot je het precies weet. Een puzzel met als doel de waarheid, de context, het perspectief, een reden. Het merendeel van de mensen denkt daar nooit over na. Ik wel. Het is interessant te weten dat over elke plek die je op de televisie of film ziet is nagedacht. Geen enkele locatie die je ziet is per ongeluk. Er zijn mensen die van tevoren op pad gaan en die plekken uitzoeken. Locatiescouts noemen ze dat. En wanneer er ter plekke wordt gefilmd is er een regisseur die zegt op welk stukje werkelijkheid de camera gericht moet zijn. Film is een uitsnede van de werkelijkheid maar waarom precies dat stukje? Waarom niet vier meter naar links? Of het huis ernaast? Waarom die boom, dat terras, dat trapje, die keuken in beeld? Snap je?

Mijn omgeving vraagt me vaak waarom het voor mij in godsnaam zo belangrijk is om te weten waar de wasmiddelreclame werd opgenomen. Ze delen mijn interesse niet en dat begrijp ik wel. Het is natuurlijk vrij uitzonderlijk dat een oude man zich er zo mee bezighoudt. Voor mij is het een tegenhanger van de werkelijkheid die ze me de hele dag op schermen laten zien. Het is niet dat ik achterdochtig ben of een complot vermoed, maar ik wil weten hoe het er echt uitziet en begrijpen waarom ze voor die plek kozen. 

Ik heb er inmiddels veel over gelezen. Uiteindelijk gaat het steeds over hele begrijpelijke redenen. Is het goed bereikbaar, past het in het tijdsbeeld van de film, kan de plek de sfeer versterken, past het bij het personage, allemaal van dat soort dingen. Inmiddels ken ik ook wel wat mensen uit de scene. Locatiescouts en castingbureaus voor huizen, want die bestaan. Wist je dat niet? Je kunt je huis aanbieden als locatie voor een film. Het lijkt me echt geweldig om mijn eigen huis in een film te zien. 

Eén keer zijn ze komen kijken om te zien of het een optie was. Ik had appeltaart gebakken en de verse koffie stond klaar. Ze kwamen met drie man. Twee vrouwen, allebei blond, en een oudere man met een grijs staartje. Ze wilden geen koffie omdat ze het erg druk hadden en na twee minuten stonden ze weer buiten met de mededeling dat ze mijn flat nu niet konden gebruiken maar wel graag in het systeem hielden. Misschien kan het in de toekomst dus wel gebeuren. Je weet nooit. Ze hebben de flat gezien en als je eenmaal binnen bent, dan weten ze je te vinden. Zo gaan die dingen. Dat weet niet iedereen, maar ik wel. Ik zit er middenin.’ 

 

Aan het einde van onze ontmoeting slaat het weer om en besluiten we samen nog een broodje te eten in een lunchroom. Ton en ik genieten van brood met kroketten aan een tafeltje aan het raam. Om ons heen zit winkelend publiek dat net als wij schuilen voor de regen. Na een tijdje licht Ton een tipje van de sluier op over zijn fascinatie voor de filmwereld.

 

‘Ik groeide eind jaren zestig, begin jaren zeventig op in Amsterdam. Op een dag, ik moet een jaar of vijftien geweest zijn, zag ik vanuit mijn raam op tweehoog grote vrachtauto’s stoppen. Mannen in het zwart stapten uit en sjouwden kisten en apparatuur naar binnen bij de buurman. Steeds meer mensen arriveerden en op de straat werden partytenten opgezet. Plotseling zag ik Monique van der Ven lopen. Ze droeg een felgele jurk en over haar schouder hing een linnen tasje met bloemen. In onze straat scheen ineens de zon. Het bleek dat in het huis naast ons de film werd opgenomen die later Turks Fruit bleek te zijn. Ik vroeg mijn moeder wat er gebeurde. Ze vertelde me dat een half jaar daarvoor een man met een aktentas had aangebeld. Hij zochten een aftands pand en ons gezellige oude huis voldeed blijkbaar aan de verwachtingen. Het moest in de buurt zijn van de Spiegelgracht omdat daar het bedrijf met apparatuur zat en omdat ze diezelfde dag ook even moesten filmen in de buurt van het Rijksmuseum. Nadat de man met de aktentas een ronde door ons huis had gemaakt bedankt hij en belde vervolgens bij de buren aan. Ook daar ging hij binnen. Hij bleef er zeker een half uur. Toen hij naar buiten kwam had hij lachend ‘bedankt voor de appeltaart’ geroepen. 

 

Twee dagen lang tuurde ik ademloos vanuit mijn bed uit het raam. Tegen mijn moeder had ik gezegd dat ik griep had. Om de vijftien minuten hoestte ik van bovenaan de trap naar beneden zodat ze me lieten zitten. In die twee dagen zag ik hoe de filmmensen hun werkelijkheid plakten op het huis van buurman Jan die met een dampende kop koffie aan de andere kant van de straat toekeek. Monique van de Ven lachte veel en rookte sigaretten als een filmster.

Op de tweede dag zag de buurman me zitten. Hij stak zijn duim naar me op. Tegen die tijd haatte ik hem vanuit de grond van mijn hart. Waarom liepen al die mensen bij hem rond en niet bij ons? Was ons huis niet aftands genoeg? Was het mijn kamer die niet in de film paste? Verhoogde onze douche de sfeer niet? Of klopte de piano niet bij Monique van der Ven? Excuus, bij Olga.

 

Je komt er nu niet meer achter en dat is zeker jammer. Waarom zijn huis wel geschikt werd bevonden en dat van ons niet. Ik blijf het me afvragen. Het kan de appeltaart niet geweest zijn. Daar gaan dat soort dingen niet over, dat begrijp ik inmiddels ook wel. Later heb ik Turks Fruit zeker twaalf keer gezien. Telkens keek ik naar de keuken van de buurman. De keuken met de lelijke stoelen. Steeds probeerde ik me er onze keuken in voor te stellen. Wat zou dat mooi geweest zijn. Onze keuken in Turks Fruit. Monique van de Ven die een boterham eet uit onze broodrooster. Maar dat is niet terug te draaien. Nooit meer. Het is allemaal zo lang geleden.’

 

Op dit punt valt Ton voor de eerste keer die middag stil. Dan kijkt hij naar zijn plastic tas en haalt er resoluut een portemonnee uit. Zijn stem klinkt anders. Ouder ineens. 

‘Ik betaal de lunch. Daar sta ik op. Jij komt immers helemaal naar Haarlem om mijn verhaal te horen.’ Wachtend op de ober trommelt hij met zijn vingers op de tafel. Dan wijst hij uit het raam. 

‘In dat parkje daar zat de man van de Andrelon-reclame. Zie je dat bankje? Daar, die. Met die grote hond die geknipt was als poedel, weet je wel? Dat was daar. Ik zal het je zo laten zien.

 

dinsdag 25 juli 2023

#142 Jachthaven.

 


#142 JACHTHAVEN.

(933,09 km, Sainte-Nathalène)

 

Zie haar zitten op dat bankje. Zonlicht beukt op hout en gedroogde gras in de berm. De steentjes onder haar voeten zijn heet. Ze voelde het zojuist met haar tenen die een stukje over de teenslippers steken. Ze zijn te klein, die slippers. Haar eigen blauwe slippers liggen thuis. Vergeten op het kastje in de garage en daarom draagt ze nu een paar die ze van de campingbaas mocht lenen. Dat heeft haar moeder zonder het haar te vragen geregeld. Het moet maar. Drie weken in hoge dr. Martins is niet te doen. Niet in deze hitte.

Het zijn lelijke gele slippers van een goedkoop merk. Een ander kind heeft ze vorig jaar vergeten bij het zwembad en nu zit zij ermee op een bankje op een parkeerplaats. Zo af en toe wiebelt ze haar tenen over het gele randje en voelt ze aan de warme steentjes. Achter haar klinkt een krekel en heel in de verte rijdt een wit busje. 

 

Hoe laat zouden ze komen, de jagers? Ze stelt zich voor dat het zeven mannen zijn die groene broeken dragen. Er zullen er twee bij zitten met een dikke buik. Frans-bourgondische types die stukken kaas wegspoelen met flessen rode wijn. Ze zullen honden bij zich hebben. Ranke beesten met spitse snuiten. De mannen zullen geweren uit hun auto’s laden. Lange wapens gestoken in zwarte hoezen met een ritssluiting of gewikkeld in een vettige doek. De geweren hebben houten kolven en lange zware lopen die altijd naar beneden gericht zijn. Het gaat ze makkelijk af om dit te onthouden. Een tweede natuur. Zij hoeven er niet over na te denken om het geweer niet op hun medemens te richten. Alleen al hieraan te denken geeft haar een veilig gevoel. Vaderlijke kerels onder elkaar. Ze kan niet wachten tot ze komen.

 

Natuurlijk zullen ze opkijken wanneer ze haar hier aantreffen. Er zit een meisje van veertien met te kleine slippers en een pet op een bankje op hun parkeerplaats. De plek die speciaal gereserveerd is voor jagers en hun busjes. ‘Parking de chasse’ staat er toch? Wat doet ze hier, dat bleek spichtig kind dat nauwelijks een woord Frans spreekt? Ze kan in de campingwinkel een croissant halen. Twee zelfs, maar verder houdt het op. Het is hier ook niet nodig want iedereen op deze fucking camping spreekt fucking Nederlands. Zelfs de bordjes bij het toiletgebouw zijn niet in het Frans. Op de menukaart hebben de broodjes grappige Nederlandse namen. ‘Hamburger op een Snollebolleke (met gele mayo en ketchup), Oranje Boven (pompoensoep) en broodje Huilende Heimwee (bolletje met hollandse gatenkaas). Lolligheid waar zij niets mee kan en wil. Net als met veel andere dingen in deze hel waar ze zich drie weken dient te vermaken.

 

Ze wil hier niet zijn. Haar ouders dwongen haar om mee te gaan. Drie weken naar een Franse camping, elf uur achter elkaar in de auto. ‘Lekker ontspannen’ bleven ze maar zeggen tegen tantes en vrienden. De hel, dat is het.

De hele week hangt ze in haar eentje in de spelkamer achter de campingwinkel. Er staat een oude leren bank en naast haar staat een kast vol boeken. Niemand komt langs om ze te lezen. Middagenlang speelt ze first-person-shooter-games op haar mobiel terwijl haar ouders en haar kleine broertjes bij het zwembad liggen. Ze bekijken het maar met hun ontspannen. Alle vaders en moeders lijken hier op elkaar. Ze praten over kinderen, werk, verbouwingen en aan het einde van de middag drinken ze wijn. ’s Avonds hangen ze op het terras en lachen vaders met andere moeders en drinken moeders te veel wijn met andere vaders. Vaders die op hun eigen man lijken, maar dat hebben ze blijkbaar niet door. 

Ze heeft het vanuit de gameroom zo af en toe eens bekeken. Als dit ontspannen is hoeft het voor haar niet. Dit is geen ‘fun’, zoals haar ouders het de hele tijd noemen. En nee mama, ze heeft al helemaal geen zin in het groepje Nederlandse meisjes dat hele avonden op de picknicktafel bij het zwembad hangt, hoe vaak je het ook voorstelt. Het zijn kleine irritante kopietjes van hun moeders, maar dan met croptop en plaatjesbeugel. Ze zeuren, klagen, giechelen, maar doen verder geen ene reet. Aan het einde van de avond nemen ze afscheid als beste vriendinnen en huppelen naar hun tent. De dag erna ligt hetzelfde clubje aan de rand van het zwembad. En dat drie weken lang om aan het einde huilend afscheid te nemen. Haar niet gezien. Zij wil avontuur. Iemand moet haar redden.

 

Het idee kwam toen ze gisteren vanuit het stadje terugreden naar de camping. Het was verschrikkelijk geweest. De hele middag liepen ze van winkel naar winkel tussen toeristen. Overal zag ze gezichten die ze van de camping kende. Men liep met ijsjes en tassen van schoenenwinkels. Op terrassen spraken Nederlandse moeders hun Nederlandse kinderen aan op hun Nederlandse pubergedrag. Moeders die gisterenavond nog als beschonken bakvissen om zweterige buurmannen hingen. Voor de winkels wachtten de Nederlandse vaders alsof ze in Beuningen voor de Kruitvat stonden. Het enige verschil was de zonnebril op hun neus. 

Op de terugweg reden ze voorbij de parkeerplaats. ‘Parking de Chasse’ stond er op het bord. Vader en moeder waren het voor de verandering enorm met elkaar eens. ‘Die Fransen zijn toch maar een verschrikkelijk en achtergesteld volkje omdat ze nog steeds jagen. Dat kan toch echt niet meer in deze tijd? Die arme diertjes op zo’n brute manier afschieten. En dat alleen voor de lol. En ze laten zich niets vertellen, die jagers. Vreselijke figuren. Kansloze dierenbeulen zijn het.’

Ze had het meteen geweten. Avontuurlijk, iets wat haar kleinburgerlijke Hollandse ouders verachten en wat simpelweg om de hoek van de camping te vinden was. Jagen. De jacht. First Person Shooting in real life. Dat klonk pas als een hele fijne vakantie. De jagers zouden haar redders zijn en zij de oma in de buik van de wolf. 

 

Kijk haar de pet een stukje naar beneden trekken. Haar ogen knijpen zich samen om in de verte te turen. Hoe laat jaagt men hier eigenlijk? Kun je dat de hele dag door doen? Ze heeft geen idee. Online jaagt ze zelf al jaren. Ze is er goed in, dat weet ze. Ze heeft scherpe ogen en haar zenuwen onder controle. Ze kunnen veel zeggen op school, maar al die uren schieten heeft haar vaardigheden opgeleverd. Geen topografie of Engelse literatuur maar trefzekerheid, oog-hand-coördinatie en multitasking. 

De jagers zullen opkijken. Die zullen het niet zien aankomen. Zo’n klein blond meisje dat schiet als een prof. Niemand weet hoe goed ze is omdat ze haar niet zien. Nooit wordt er echt interesse in haar getoond. ‘Laat haar maar zitten in de spelkamer. Laat haar maar. Laat haar maar spelen op zolder, in het hoekje, uit het zicht. Laat haar maar.’ Ze moeten allemaal hun bek houden. Ja, ze is wit. Ja, ze ziet er moe uit. Ja, misschien heeft ze wat grote wallen onder haar ogen voor haar leeftijd. Maar ze is succesvol. En dat komt allemaal door haar doorzettingsvermogen. Zij heeft geen slaap nodig. Een goed werkende wifi-verbinding is voldoende. 

 

Even sluit ze haar ogen en stelt zich voor hoe ze het geweer richt. Een haas in het veld. Misschien zelfs een ree of een hert. Ze verlangt naar de houten kolf tegen haar wang, het zware metaal in haar hand. Hoe groot zou de terugslag zijn? Waar ruikt de kruitdamp naar? Ze wil het weten. Waar blijven ze toch? 

 

Haar redders zullen grote ogen opzetten wanneer ze haar laten schieten en zij zal minzaam glimlachen. Zittend in de zon heeft ze dit geoefend. Minzaam glimlachen. Ze vinkt het af in haar hoofd. In hun eigen vreemde Franse taaltje zullen ze hun bewondering uitspreken over het gemak waarmee ze een prooi omlegt. Met één simpel schot. Paf, tussen de ogen en klaar. Daar is geen woord Frans voor nodig. 

 

Ze zal alleen nog even moeten bedenken hoe ze, wanneer ze komen, een geweer in handen krijgt. Zal ze haar charmes en onschuld inzetten? Ze besluit dat ze in eerste instantie zal huilen. Daarna zal ze snikkend een spel spelen op haar mobiel en de jagers mee laten kijken. Zo krijgen ze interesse. Wanneer ze onder de indruk zijn van haar schietkunsten zal ze met een schuin oog naar een van de geweren kijken. En zuchten. Dan zullen ze de link wel leggen. Ze zal zuchtend kijken naar het geweer met haar meest zielige veertienjarige ogen. Vanaf daar ziet ze wel verder. Ze zullen in haar vast een gelijkgestemde zien. Een vriendin. Eén van hen. 

 

            Kijk haar een slipper uitschoppen en haar voet op de hete stenen zetten. Het voelt lekker. Zou ze straks de geschoten hazen mee mogen nemen? Hoe vil je eigenlijk een haas? Hoort ze daar een busje? Kan een haas op de barbecue? 

 

 

 

 

maandag 17 juli 2023

#141 Ik doe het niet.

 


#141 IK DOE HET NIET.

(927,42 km, Proissans)

 

Geachte mevrouw de Kraats, beste Annie,

 

Allereerst bij mijn oprechte excuses. Ik ben mij terdege bewust van het laffe karakter van een mail wanneer men deze vergelijkt met puur en oprecht menselijk contact. Natuurlijk kan ik u beter bellen of opzoeken om mijn beslissing betreffende de te huren kamer over te brengen. Het valt mij echter zwaar u het onderstaande direct te zeggen. Geloof me wanneer ik u zeg dat dit niets met u als persoon te maken heeft. Het is geheel het gevolg van mijn gebrekkige opvoeding wat betreft de normale sociale omgangsvormen. Ik ben, zoals ik u tijdens mijn bezoek vertelde, het kind van ouders die mij nooit een strobreed in de weg hebben gelegd. Sociaal werd er niets van mij verwacht en weinig is mij wat dat betreft aangeleerd. Dit heeft geresulteerd in een sociale handicap waar ik dagelijks last van heb. Het meest onplezierige gevolg is wel dat ik moeite heb met direct menselijk contact. Iets wat u, mag ik aannemen, tijdens onze ontmoeting vast heeft opgemerkt. 

 

Hierom dus een onpersoonlijke mail waarin ik u mijn besluit zowel zal meedelen als onderbouwen.

 

Laat ik met de spreekwoordelijke deur in (uw gastvrije) huis vallen. Na twee dagen en nachten intensief wikken en wegen ben ik tot het besluit gekomen dat ik, wanneer ik in september aan mijn studie Technische Natuurkunde begin, niet de door u aangeboden kamer zal betrekken. De anderhalf uur die wij samen hebben doorgebracht evenals de uitgebreide rondleiding door woonkamer, badkamer, keuken en natuurlijk de te huren gestoffeerde kamer hebben mij niet kunnen overtuigen. Vooral de omstandigheden waarbinnen ik in het geval van huur zou moeten leven hebben mij hierin doen besluiten. Het betreft hier met name de hierna te lezen punten.

 

Allereerst was het in uw woning dermate warm dat de adem mij bij binnenkomst al werd ontnomen. Bij navraag gaf u aan dat gezien uw kouwelijke aard de centrale verwarming in de gehele woning altijd op dertig graden staat. Ik schrok hiervan. Het idee dat ik zou moeten leven in een continue temperatuur van dertig graden maakte mij onrustig. Zoals u zult begrijpen is onrust echter iets waar ik door mijn opvoeding zeer slecht tegen kan en is het een omstandigheid die ik derhalve zoveel mogelijk probeer te vermijden.

 

Onrust ervoer ik ook door de aanwezige papagaai die zich vanaf het moment dat ik de woning betrad met ons gesprek bemoeide. Niet alleen zijn goed verstaanbare (en mag ik zeggen vrij smerige) opmerking, maar ook het onverwachte en regelmatige krijsen werkte op mijn zenuwen. Sinds mijn tiende jaar weet ik deze prikkels bij mezelf te herkennen en heb ik geleerd in zo’n geval naar een andere ruimte te gaan om tot rust te komen. Gezien het dier door het hele huis te horen was bleek vluchten niet tot de mogelijkheden te behoren. Dit gaf mij dat enigszins claustrofobische gevoel wat ik sinds de voor mij uiterst moeizame Covid-periode niet meer heb hoeven ervaren. Zeer onprettig zult u begrijpen.

 

Tot slot kan ik u vertellen dat ik niet voornemens ben elke dag samen de maaltijd te gebruiken en hele avonden met mijn hospita door te brengen. U heeft dit met de vorige huurder acht jaar gedaan en deze eeuwige politicologiestudent genoot altijd erg van uw gezelschap. Dit heeft u mij dit tijdens onze ontmoeting een aantal malen verteld. Helaas voor u ben ik uit ander hout gesneden. (Mijn ouders hebben mij sinds mijn vroege jeugd op het hart gedrukt dat ik zelfs uit het meest pure en duurzame hout gesneden ben dat er bestaat. Dat heb ik voor waarheid aangenomen en op zulk mooi hout ben ik dan ook zuinig.) Belangrijker in deze is dat ik zeer, zeer op mijn privacy gesteld ben. Enkel voor mijn studie en een wekelijkse gang naar de supermarkt ben ik van plan mijn kamer te verlaten. Wat dat betreft ben ik voornemens mijn studententijd zo min mogelijk te laten verschillen van het leven wat ik nu met mijn ouders leef. Ook nu is mijn kamer zowel mijn vertrek-, verblijfs-, als eindpunt. 

 

Mevrouw de Kraats, zoals ik van thuis uit heb meegekregen kan (en moet) ik maar beter eerlijk zijn. Ik heb geen enkele behoefte om na een dag studeren met u in dertig graden naar de televisie te kijken terwijl de papagaai smerige dingen roept en u mij uw goedbedoelde zelfgemaakte prak voorzet. 

 

Ik wens u veel succes met het zoeken naar een nieuwe huurder voor uw kleine gestoffeerde kamer met wastafel en uitzicht op het park. Ik hoop voor u dat er iemand is die precies in het plaatje past dat u voor ogen heeft. Zelf heb ik het vermoeden dat deze persoon niet bestaat. Tenminste, wanneer u de eindelijk afgestudeerde politicoloog niet meerekent. Wellicht zou u eens kunnen overwegen een afspraak te maken met een medewerker van het wijkteam. In mijn ogen wekt u de indruk een wat eenzaam bestaan te leiden. Voor mensen zoals u is er vast voldoende hulp. Mits u daarvoor openstaat natuurlijk.

 

Hopende u hiermee naar tevredenheid te hebben beantwoord verblijf ik,

 

 

Met vriendelijke groet

 

Matthias Meijaard.

maandag 10 juli 2023

#140 Een afgang.




#140 EEN AFGANG.

(920,82 km, Saint Genies)

 

Het was een afgang. Zwaar trapte Jules zijn fiets de berg op. Hij kon er niet over uit. Schudde zijn hoofd. Zelfverwijt rolde als een zware metalen knikker door zijn schedel. Hoe is het in godsnaam mogelijk herhaalde hij hardop. Hoe? Een loods met niets erin behalve zeven gloednieuwe luxe campers. Vier hele weken hadden ze er gestaan, glimmend en geurend naar vers leer. Nu waren ze weg. Opgelost in het niets. Alsof een illusionist succesvol zijn show had geoefend was de loods nu leeg en kaal. Zelfs de geur van leer was verdwenen. Het was godsgeklaagd. Wat een enorme afgang voor de man die op dat moment de simpele taak had om op de zaak passen. Hij, Jules. Lomperd, Kloothommel, incapabele zakenpartner en oppasser van likmevestje.

 

Hoe hadden ze het voor elkaar gekregen? Iedere camper woog zeker drieduizend kilo. Wanneer zo’n buitenhuis op wielen met zeventig decibel wegrijdt komt er achttien vierkante meter kunststof, bedrading en rubber voorbijgegleden. Zevenmaal was dit gebeurd en Jules had niets gemerkt. 

De zware jongens zouden nu wel lachen. Met grote gemaskerde ogen elkaar aankijken terwijl de zwarte bolletjes die als neuzen dienen glimmen van trots. Jules was het fietsende, hijgende, zwetende bewijs van het bestaan van mensen die makkelijker af te leiden zijn dan Donald Duck.

 

Pauls was verbijsterd geweest toen Jules hem het slechte nieuws vertelde. Hij had hem voor allerlei lelijks uitgescholden. En daar had Paul alle recht toe gehad. Het waren immers zijn campers. Samen runden ze het bedrijf, maar technisch gezien waren het zijn campers. 

Toen zowel Jules als Paul zonder werk zaten bleken de campers een antwoord op veel vragen. ‘Zonder werk zitten’ was de enige overeenkomst, want waar Jules’ werkgever op de fles ging, verkocht Paul zijn eigen zaak tegen een heel behoorlijke prijs. Van de één op de andere dag had Jules helemaal niets meer en bulkte Paul van het geld. Die wist vervolgens niet wat hij met al dat geld wilde doen en Jules had ondertussen geen idee hoe hij zijn boodschappen moest betalen.

 

Struinend over Funda had Jules de grote loods zien staan. Hij was met het idee gekomen om er samen een luxe caravanstalling van te maken. De verhuur van lucht leverde over het algemeen vrij makkelijk geld op en sinds zijn zwager een camper had gekocht hield die maar niet op met mopperen over de hoge prijs van de stalling. 

Paul had het idee op zijn eigen wijze verder uitgewerkt. Tijdens het verorberen van een in alcohol doordrenkt maar vooral vettig broodje shoarma had hij plots lichtjes zijn mondhoeken opgeheven. In zijn ogen was kort iets gaan glinsteren. Jules kende die blik als een ekster een glimmend ringetje. Paul had geld in zijn hoofd. 

‘Wat nu’, had hij woord voor woord gepreveld, ‘wat nu als ik die loods vol gloednieuwe campers zet? Die dingen zijn gewild maar door de inflatie koopt niemand ze meer. Nee, de verhuur ervan, daar zitten de makkelijke centen. Nemen we op termijn een goedkoop technisch mannetje voor het onderhoud en ondertussen schuiven wij vijftienhonderd euro voor een weekje. Per camper. Maal, zeg, zeven dikke campers. Is dik tienduizend euro per week. Katsjing Juleke. Jij nog knoflooksaus?

 

Zo was het gekomen dat ze niet veel later met een blikje bier naar de zojuist geleverde camperpracht staarden. Zeven mooie campers netjes op een rij. Binnen een uur was de kale loods op een glimmende brochure gaan lijken. Paul had er in de deuropening een sigaartje bij opgestoken. ‘Het grote schuiven kan beginnen’ gromde hij, waarna hij snel achter zijn laptop schoof om een planning voor de verhuur te maken. 

 

Het was toen Jules bij de afslag naar de bouwmarkt fietste dat er ineens iets in zijn hoofd plopte. Out of the blue. Buurvrouw. Buurvrouw Vogelbek, zoals hij haar in zichzelf altijd noemde, moest er iets mee te maken hebben. 

 

Sinds de dag dat de campers geleverd waren was ze zeker acht keer langs geweest. Was de energieleverancier ook bij hen geweest? Hadden zij gisteren ook een uur geen water gehad? Was er misschien toevallig zou het kunnen eventueel een pakketje bezorgd? Loze woorden. Wist hij veel. Hij kende de buurt niet. Laat staan wie er woonden. 

 

Jules liet zijn wielen het werk doen terwijl hij met zijn fiets een heuvel af reed. Terugdenkend trok hij alles wat hem de afgelopen tijd overkomen was in twijfel. Waarschijnlijk woonde ze niet eens in de buurt. De ‘buurvrouw’ zag er vanuit de verte uit als en twintiger maar bleek naarmate ze dichterbij kwam een stuk ouder. Ze was grauw en rimpelig met een aantal onherstelbare cosmetische ingrepen. Ze hadden niet geholpen, het strakke voorhoofd en de opgevulde lippen. Haar mond leek op het snaveltje van een oud vogeltje. 

In mantelpak was deze old lady met een afgemeten wolkje Paco Rabanne structureel te dicht in de nabijheid van Jules gekomen. Het was ongemakkelijk. Steeds manoeuvreerde ze zich schurkend in zijn aura. Het was niet dat ze hem probeerde te versieren, ze negeerde simpelweg zijn persoonlijke ruimte. De eerste paar keer zette hij stapjes naar achteren waarna ze hem meteen weer naderde. De derde en de vierde keer had hij bij voorbaat al afstand gehouden. Het mocht niet baten, ze kwam te dichtbij. Jules voelde zich geïntimideerd. Zwaar lispelde ze onbelangrijke vragen in zijn oor en lachte haar gele tanden bloot. Deze vrouw had geen enkele schaamte. 

 

Vanaf de vijfde keer dat Jules haar met rode pumps het terrein van de loods op zag lopen was hij omgedraaid en weggelopen. Zolang ze mij niet ziet, is ze er niet of heb ik haar toevallig net gemist. Dat kon hij eventueel aan iedereen verkopen. Beter dan dat hij aan iemand moest toegeven dat deze vrouw hem een heel ongemakkelijk gevoel gaf. Alleen al wanneer hij eraan dacht voelde hij zich vies. Het had goed gewerkt. Zeker drie keer had hij haar onverrichte zaken rechtsomkeer zien maken. 

Tot vanochtend vroeg dus. Het was kwart voor acht toen hij met een kop koffie de deuren van de loods open schoof. Een zwaluw vloog naar buiten en toen hij deze nakeek zag hij haar vanaf het hek naderen. Jules was meteen via de achterkant van de loods weggelopen.

Een poosje had hij achter het bijgebouwtje nutteloos staan rommelen met stukken golfplaat die er nog lagen. Meestal gaf hij haar tien minuten om te vertrekken voordat hij zelf weer richting de loods ging. Ook dit keer kwam hij na een poosje uit zijn schuilplaats en wandelde richting het bedrijf. ‘Daar bent u buurman,’ klonk een doorrookte stem vanachter zijn rug. ‘Ik zocht u eigenlijk omdat ik gisteren een brief kreeg waar ik nogal van schrok.’ Uit haar handtas viste de vrouw een opgevouwen envelop met het logo van de gemeente. 

‘Het schijnt dat we worden aangeslagen voor een extra heffing. Heeft u die ook gekregen?’ Wederom kwam ze dichter en dichter. Er was geen ontkomen aan. Paul zou pas rond elf uur bij de loods komen. Jules begon te zweten. Hij wilde weg. Weg van het zoetig geurende vrouwenlijf dat zo dichtbij was. Weg van de ritselende zijde van haar blouse, weg van de geverfde blonde haren die kriebelden in zijn gezicht. Hoofdschuddend draaide Jules zich weg van haar. De vrouw zette een stap en stond weer bijna tegen hem aan. Ze rommelde in haar tas. ‘U zou me echt enorm helpen als u dit voor mij even wilde lezen, buurman.’ Boven op haar hoofd zag Jules de uitgroei van haar blonde haar. Kleine velletjes zaten tussen de haren op haar hoofdhuid.

Op dit punt was hij gevlucht. ‘Het spijt me, buurvrouw, ik ben met iets bezig. Het komt nu niet gelegen. Geen tijd, ziet u?’ Snel had hij zich uit de voeten gemaakt en was stilletjes naast de golfplaten tegen het schuurtje gaan zitten. Daar had hij gewacht tot haar hakken over de betonnen platen tikten.

 

Nu, terwijl hij rustig het dorp doorfietste, besefte hij dat dit het moment moet zijn geweest. Hij herinnerde zich dat hij dacht dat hij het spoor hoorde. Geronk en getik. Een trein, wagons? Geen moment had hij de link met de campers gelegd. Terwijl de buurvrouw haar zijden blouse tegen zijn flank schuurde en hij als een ongemakkelijke puber de benen nam moeten er zeven luxe campers voorbij zijn gereden. Hakke hakke puf puf. Weg zijn zij.

 

De buurvrouw had hem afgeleid als een beginnend winkeldief. Ongelofelijk hoe simpel het moet zijn geweest. Alsof ze een puber was die de winkelbediende afleidde om een mascara te stelen. En hij, veertiger met eindelijk een eigen zaak, was erin getrapt. Met boter en suiker. Een afgang. 

maandag 3 juli 2023

#139 Lekke Leo aan de Costa

 


#139 LEKKE LEO AAN DE COSTA

(912,16 km, Aubas)



 

(Hotel Bella Maria. Twee witte strandbedden aan het zwembad. Felgekleurde badhanddoeken, slippers, lege glazen. Twee pakjes sigaretten en een Flair. De geur van zonnebrand en ingedroogde tomatenketchup.

 

Weet jij wat deze meneer zo gaat doen?

Een biertje halen.

Gewoon nog een biertje halen.

En weet je wat?

Deze meneer gaat daar een broodje hamburger bij nemen.

Nog een broodje hamburger?

Nog een broodje hamburger.

Omdat het kan.

Wil jij nog wat?

Ook een broodje?

Maar nog wel een witte wijn toch?

Ja, nog wel een witte wijn.

Krijg jij nog een witte wijn.

 

Club tropicana drinks are freeeee

Burning sunshine

There’s enough for everyone.

 

God wat hebben we het slecht.

 

(ping)

 

Ho. Een mailtje van Teun.

Hier. 

‘Klootzak’ heeft ie het genoemd.

Ik zal zo eens kijken wat ze nou weer niet zonder mij kunnen.

Stelletje kinderen.

 

Die zitten nu aan de boterham met kaas.

Geloof mij maar.

Met een hardgekookt ei in de bus zitten ze.

Thermoskan lauwe koffie erbij,

een Nuts, twee appels,

de hele dag honderd procent en el,

en maar zeiken over de baas in Spanje.

 

Ik weet precies hoe dat gaat.

Leer mij die gasten kennen.

Zitten zich helemaal gek te maken in die busjes.

Lullen de hele dag over niks anders.

“Hoe zou Leo het hebben in Spanje?

Die zit natuurlijk met zijn dikke reet aan het zwembad

bier te tanken.

En wij maar werken

De vuile klootzak.”

Jaloerse losers zijn het.

Moeten ze maar harder werken.

 

Zeg ik altijd als ze over mijn wagen beginnen.

Dat zij zeggen “nou Leo, dat is een mooie wagen zeg,

die was zeker een halve ton.

Kan Bruin dat wel trekken, zo’n halve ton?”

Dat ik dan zeg “als jij eens echt zou werken

kun jij misschien ooit zo’n wagen kopen.

Ooit.

Droom lekker verder.

Met je lelijke kop.

Gewoon werken en niet lopen miepen als ik je vraag wat extra’s te doen.”

Dat zeg ik dan.

 

Nee, ik heb het voor elkaar.

En zeker met jou.

God, wat zit die bikini goed.

 

(ping)

Ho. Voicemail. 

Monumentje schat.

 

(Het blijft een moment stil. Dan schraapt Leo zachtjes zijn keel. Hij hangt op en tuurt een tijdje over het zwembad.)

 

Ik ga bier halen.

En witte wijn. 

Tot zo.

Nee, er is niks.

Kleinigheidje.

Ik moet even bellen.

 

(Even later in de lobby van het hotel belegt de barman een hamburger met extra veel ui, mayo en ketchup. Een half opgedronken bier en een koele witte wijn met ijs staan op de bar.)

 

Teun, met mij.

Die eigenaar van die villa in de Zandstraat staat net op mijn voicemail.

Waarom zijn jullie daar niet?

Het is toch gewoon dinsdagmiddag?

Jullie zijn vandaag toch bezig in de Zandstraat?

 

Ik weet dat je salaris nog niet is gestort.

En dat van vorige maand ook niet nee.

Dat weet ik.

 

Ik heb toch gezegd dat ik zelf ook nog niet betaald ben?

Ik kan jullie niet uitbetalen als ik zelf geen geld heb, Teuntje.

Snap je dat nou niet?

 

Dat heeft er niets mee te maken.

Ik kan dat vanaf hier niet zomaar regelen

Ik zit in Spanje.

Ik ben op vakantie.

Niet vergeten.

 

Dat komt goed als ik weer in Nederland ben.

Geloof mij nou maar.

Drie weken. Ik ben er net.

Luister,

ik heb met ze afgesproken dat ik die lekkage maak.

En zodra het niet meer lekt dat ze me dan betalen.

Nou dat heb ik gedaan.

 

Weet ik het.

Ik weet toch ook niet waarom het nu weer lekt?

Dat kan ik vanaf hier toch niet zien, Teun.

Er zal ergens nog een lek zitten.

 

Nee, wat zeg ik nou?

Ik heb geen geld want ik ben niet betaald.

Ik ben toch fuckin’ Harry Potter niet?

Dat ik kan toveren ofzo?

Je moet gewoon een beetje geduld hebben en rustig doen.

En naar de Zandstraat gaan.

En werken anders betalen die ook niet en duurt het allemaal nog langer.

Ja, ik weet dat Timo ook zijn geld nog moet krijgen.

En Freddie ook ja.

 

De bond?

De bond kan mijn reet kussen, Teun.

Verder nog iets?

Mijn hamburger staat koud te worden en mijn bier slaat dood.

 

Je bent zelf een vuile hond.

Ja, dag Teun.

Krijg ook de pleuris

En val ook dood.

 

(Leo hangt op. Hij slaat zijn bier achterover en bestelt meteen een nieuwe.)

 

Loser.

Met z’n lelijke rotkop.

Alsof ik ergens vijftig ruggen heb liggen.

Nee wacht. Vijfenzestig.

Vijfenzestig ruggen. 

Kut.

 

(Terug bij het zwembad klinkt de Lambada uit de speakers. Een glimmend bruine man op een ligbed draait zich om terwijl kinderen met kleine natte pasjes vrolijk langs het zwembad trippelen. Leo buigt zich naar zijn vrouw die op haar buik in de volle zon ligt te lezen.)

 

Zo. Lekker een wit wijntje

Is allemaal al voor betaald hoor schat.

Maak jij je de komende weken maar nergens zorgen om.

Wat hebben we het goed.

Heerlijk genieten.

Nee, dit pakken ze ons niet meer af.

 

(ping)

 

(ping)

 

(ping)

 

Ja, ik zet ‘m zo uit.