#26 RAUWE VIS.
(198,55 km, Sombreffe)
Walter voelde het opkomen toen ze de camper uitstapte. Hij huilde. Van binnen huilde hij. Dit gebeurde hem wel vaker de laatste jaren. Meestal werd het in gang gezet door een foto in zijn hoofd waarin hij plotseling zijn leven zag. Dit is wat hij geworden was: een grote man opgevouwen in het zitje van een camper. En precies wanneer hij ten volle besefte dat dit het was en dat het nooit meer iets anders zou worden, huilde hij.
Niemand zou ooit iets aan hem kunnen zien. Daar zorgde hij wel voor. Van buiten zag je enkel zijn geschoren kin, zijn gestreken overhemd en de vouw in zijn korte broek. Sokken schoon en lederen sandalen gepoetst: niets om je zorgen over te maken, niets uit het lood. Maar achter de ogen, diep in de buik, ver in de verborgen vezels achter in zijn hoofd huilde hij met lange halen. Beestachtig huilde hij, als een wolf diep in de nacht, roepend naar de rest van de roedel. De roedel die verder was gelopen. Die niet achteromkeek en hongerig hun prooien najoeg. Hem hadden ze al lang achter gelaten en hij wist het: hij kon huilen wat hij wilde, ze kwamen niet meer terug.
Voor de honderdste keer draaide hij de onderzetter met de koffiemok rond en keek uit het raam van de camper. Het uitzicht klopte precies bij hoe hij zich voelde. De parkeerplaats van het restaurant was leeg op hun camper na. Ernaast lag de schuur van een boerenbedrijf met daarnaast, nog net te zien vanuit de plek waar hij zat, een grote hoop dampende koeienmest.
Een lege plek met een berg stront. Net buiten het zicht. Precies zo voelde hij zich op zijn vakantie door het Belgische land. Walter kneep in de lege koffiemok tot zijn knokkels wit werden en snikte ongecontroleerd achter zijn ogen. Het was stil in de camper en er was, buiten de witte knokkels, niets aan hem te zien.
Voorzichtig droeg Zijn Vrouw Beatrice het bakje met daarin de sushi en de zeewiersalade over de parkeerplaats. Geconcentreerd keek ze naar de steentjes voor haar voeten. Walter staarde naar haar en terwijl ze dichterbij kwam stelde hij zich voor hoe ze eruit zou zien als ze nu zou struikelen over de verdwaalde baksteen die daar lag. Hoe haar smetteloos witte driekwartbroek besmeurd zou worden door de modder. Hoe haar perfect gekapte haar voor haar ogen zou hangen en haar handpalmen geschaafd en zanderig zouden zijn. De sushi zou verspreid over de parkeerplaats liggen en zij, Zijn Vrouw Beatrice, zou luidkeels roepen om hulp. Zou hij haar dan horen? Hij stelde zich voor van niet. Zelfstandig zou ze niet overeind komen. Niet dat ze daar fysiek niet toe in staat was, maar ze wilde hulp in nood. Dwong hulp af. Hoe onnodig die hulp soms ook was. Zou er iemand van het restaurant dan naar buiten rennen en haar overeind helpen? Wellicht. Ze zou er hard genoeg voor roepen. Maar zou het hem lukken zijn lach in te houden wanneer hij haar dan later weer zou zien?
Precies toen ze voor de deur van de camper aankwam, deed Walter de deur open. Deze naadloze samenwerking viel haar al lang niet meer op. Ze verwachtte het simpelweg. Eigenlijk merkte ze het pas op, wanneer hij het niet deed. Dit gebeurde haar maar heel zelden. Zo’n doorbreking van de verwachting irriteerde haar meteen. Wat was er aan de hand dat hij de deur niet meteen voor haar opendeed? Waarom was hij niet op haar gericht? Waar was hij mee bezig?
Vandaag was dit niet het geval. Ze kwam aan bij de camper, de deur opende zich en Zijn Vrouw Beatrice stapte de warme camper binnen. In één vloeiende beweging stapte ze uit haar schoenen en schoof in de slofjes die naast de deurmat stonden. Ze zette het plastic bakje op het minitatuur-aanrechtje en begon grondig haar handen te wassen. ‘Wat een ongelofelijk vieze bedoening daarbinnen zeg. Ik mag hopen dat het in de keuken er wat netter aan toegaat dan in dat afhaalhokje. Wat een armoede.’ Walter keek uit het raam naar het Sushi-Teppanyaki-restaurant. Het had aan de buitenkant inderdaad zijn beste tijd gehad. Zwart en rood overheersten in de gevel wat het etablissement een donkere uitstraling gaf. De doorweekte vaalrode loper die halverwege de parkeerplaats begon mocht hierin niet helpen. Het was echter de enige uitspanning die ze tegen waren gekomen en zes uur was nu eenmaal zes uur. Als hun maag hen daar niet aan herinnerde, deed Zijn Vrouw Beatrice dat wel. Rust, reinheid en vooral regelmaat. Vakantie of geen vakantie.
‘Ik begrijp dat niet, van zo’n tent. Dat is toch gewoon een kwestie van onderhoud? Dat hóeft toch allemaal niet zo afgebladderd te zijn? Het hóeft toch niet vies te zijn? Het is niet dat het er nou zo druk is. Ik bedoel, dat ze geen tijd hebben om het een beetje te kuisen. Ik zeg altijd, het gaat gewoon om onderhoud; bijhouden wat je hebt en het schoonhouden.’
‘Precies’, dacht Walter. Dat is exact wat Zijn Vrouw Beatrice altijd zegt en haar leven mee vult; schoonhouden en onderhouden. Hele dagen is ze aan het poetsen en hem in haar hoofd opdrachten aan het geven. Fijntjes laat ze hem vervolgens vanaf het moment dat hij uit zijn werk komt weten wat er kapot is in het huis. Ze loopt er de hele dag doorheen, dus elk los spijkertje, elk piepend deurtje, elke losse plint valt haar op. Na het eerste kopje koffie mag hij dan ook meteen de gereedschapskist uit de garage halen en aan de slag. En dat doet hij dan ook.
‘Deed ze maar een beetje onderhoud en poetswerk aan ons huwelijk’, verzuchtte Walter toen hij de sushi over twee borden verdeelde. De meegeleverde soyasaus schonk hij in één van de twee glazen soepbakjes die de camper telde. Iets anders had hij zo snel niet kunnen vinden in het keukenkastje. Even had hij met een eierdopje in zijn handen gestaan, maar het beeld van een soya-vlek op het tafelkleed had hem snel van gedachten doen veranderen. Het kleine zakje wasabi verdween samen met de ongebruikte eetstokjes en het menu (voor een volgend keer waarvan hij nu al wist dat die niet ging komen) in het afvalbakje onder het aanrecht. Achter hem was Zijn Vrouw Beatrice aan tafel geschoven. Een glas water stond naast haar bord met sushi. ‘Eet smakelijk’ zei ze, terwijl ze haar mes en vork ter hand nam.
Nauwkeurig sneed ze de maki doormidden en druppelde vervolgens met een theelepeltje een beetje soyasaus over het stukje. Toen stak ze het in haar mond en kauwde in stilte. Ze keek Walter even goedkeurend aan en richtte haar blik weer op haar bord. ‘Heerlijk hoor,’ mompelde ze eigenlijk meer in zichzelf toen ze met een servet haar mondhoeken schoondepte.
Iets in zijn maagstreek begon schokkerig te janken. Walter concentreerde zich om het weg te duwen, hij zat tenslotte aan het diner. Met moeite veegde hij het gevoel weg van zijn maag naar een hoekje bij zijn ruggegraat. Daar moffelde hij het onder een vloerkleed en stampte het even aan. Een paar kleine restjes draaide hij tot balletjes en propte ze in de kiertjes van zijn ziel. ‘Zo, daar ziet niemand wat van’, dacht hij en stak opgelucht een vork vol zilte zeewier in zijn mond.