dinsdag 29 december 2020

#6 Kwestie van ondernemen.


#6 Kwestie van ondernemen.

(44,56 km, Beek en Donk)

 

‘Let’s go to the warehouse. Just follow me’. Snel naar buiten. De man achter hem nam te veel ruimte in beslag. Hij benauwde hem en vandaar dat de Duitser dat tweede kopje koffie kon vergeten. Daniel liet zijn ogen langs de kapstok in de bijkeuken glijden. Er hingen twee jassen: de jekker van hemzelf en de vergeten jas van Klaas. Die zal hij dinsdag wel meenemen, dacht hij. Niet vergeten hem straks even bij de rest te leggen. De tengere man achter hem had zijn jas al die tijd aangehouden. Het zag eruit alsof hij hem nooit uitdeed. Alsof hij ermee vergroeid was. Een tweede, loszittende afgewassen huid. ‘Also’, mompelde hij toen Daniel de bijkeukendeur opendeed. 

 

De buitenlucht gaf hem letterlijk lucht. Alsof de duvel ermee speelde was het een prachtige dag. De zon scheen en het was uitzonderlijk warm voor de tijd van het jaar. Vandaag had hij veel, heel veel kunnen verdienen. Het zou vandaag Alblasserdam zijn. Een flinke braderie, zeker tweeduizend bezoekers in de zon. Overal ijsjes, friet, kleur en muziek. Zijn maag kromp ineen. Daniel had de hele kalender van de afgelopen en komende maanden in zijn hoofd geprent. Urenlang, dagenlang had hij er doelloos naar zitten staren. Alles in één keer geannuleerd, geen enkel vet meer op het bot, alles weg. Dat was nu drie maanden geleden. De Duitser floot even tussen zijn tanden.

 

‘Sieht sehr schon aus. Looking good. Nice warehouse.’ 

‘It’s completely new’. Daniel probeerde de zucht uit zijn stem te halen, wat hem maar ten dele lukte. De Duitser reageerde er niet op. Waarschijnlijk merkte hij niets. 

‘I builded it last year for all the new fairgrounds, you know.’ De man humde toen hij het magazijn binnenstapte. ‘Ja, ja, alles vorbei.’  En daar moest Daniel het maar mee doen. 

 

Binnen lag een hele toekomst opgestapeld op grote nieuwe rekken. Felgekleurde zeilen, pas twee maanden geleden afgeleverd, lagen strak opgevouwen naast elkaar. De bestelling mocht niet geannuleerd worden. Dat moest hij als ondernemer toch begrijpen, zei de fabriek. Zes nieuwe springkussens op een rijtje. Als ze konden glimmen dan deden ze dat. Daniel tikte met zijn hand op een pakket. ‘Monkey Castle, very new.’ De Duitser keek naar de afbeelding die er geplastificeerd bij hing en knikte. 

 

In de hal om hen heen stond allerhande plezier. De ijscocar, de kerstslee, de kisten met kostuums, de dozen met lampjes, de stelten; alles was gebruikt en oud. Daar kwam hij niet meer van af. Wilde hij ook zeker niet. Klaas zou de stelten overnemen. Hij wilde proberen er later nog mee de boer op te gaan. Daniel wilde hem de speciale kostuums en de doos schmink erbij geven als goedmaker voor de gederfde inkomsten. 

Achterin het nieuwe magazijn stonden de decors. Ferry was halverwege het schilderen van een nieuwe saloon geweest toen Daniel hem had moeten vertellen dat hij kon stoppen. En wel per direct. Hij had gerekend en met alle annuleringen en de levering van de springkussens was er niet genoeg voor verf en zijn loon. Met de verf aan zijn handen had Ferry aan de keukentafel gezeten en gevloekt als een bootwerker. Daarna was hij de deur uitgestapt en niet meer teruggekomen. Nog ziet hij de kromme rug van de pezige vijftiger over het erf gaan. Dat had hij niet zien aankomen. Een medewerker waarmee je zoveel hebt meegemaakt die gewoon wegloopt zonder om te kijken. Hoe graag was hij doorgegaan. Hoe graag had hij de nieuwe saloon in Alblasserdam neergezet en als sheriff op stelten rondgelopen. Wiehaa, Cotton Eye Joe! Maar nu stond de bar half geschilderd achter in de loods en liep Ferry naar de sociale dienst en het café.

 

De Duitser had enkel oog voor de springkussens. Ze hadden hem een vermogen gekost. Jarenlang had hij geld opzij gelegd en dit zou eindelijk het jaar worden waarin hij zou uitbreiden. ‘Risico’s nemen, Daniel. Groei is niet vies. Wees verdomme nou eens echt een ondernemer’. Had hij maar nooit geluisterd naar die oude kennis die hij op de recreatie-beurs tegenkwam. Zijn gebruinde huid en slecht zittende pak hadden een waarschuwing moeten zijn. ‘Hoe lang wil je nog leuren met dat afgeragde spul? Kijk naar wat je hebt staan, man. De decors hebben kapotte hoeken van het rondsjouwen, de kostuums zijn versteld en ruiken enkel naar Fébrèze. Al je snoeren hebben een kabelbreuk, niets doet het. Je moet investeren! Je moet méé met je tijd. Koop wat attracties, verhuur ze per uur. Ik zeg het je; luchtkussens! In alle soorten en maten. Monkey Castle, Jungle, Alladin…’

 

‘…Alladin, Boogkussen Clown, Cowboy City en Zeewereld. All new, never been used’. De Duitser liep rustige langs de rekken door de hal. In de stilte schoven zijn kaplaarzen over het beton van het magazijn. Het was het meest eenzame geluid dat Daniel in jaren had gehoord. De stilte voor het vallen van de guillotine. Het zette zich vast in zijn hoofd. Dit zou hij nooit meer vergeten. De magere man pakte een rekenmachine uit zijn jaszak en begon wat in te tikken. Daniel stond er als een verloren jongetje naast. Met vieze vingers drukte de man nog op wat knopjes en liet het apparaatje aan hem zien. Het was een oud ding uit de jaren tachtig. ‘Fur diesen Betrag kaufe ich sie.’

Daar stond het. Een belachelijk bedrag voor zijn toekomst, maar ook de pleister op de wond. Het deed hem pijn, maar hiermee kon hij de hypotheek voorlopig betalen. Misschien kon hij Ferry nog wat sturen. ‘Okay’, mompelde Daniel. 

 

Twee dagen later stopte er een nieuwe bus met Duits kenteken op het erf voor het magazijn. Twee pukkelige jongemannen sprongen er uit. Ze spraken een onverstaanbaar dialect met elkaar en droegen tot aan hun kin dichtgeritste trainingsjackjes op spijkerbroeken. Daniel kon hun grappen niet verstaan en lachte dan ook niet mee. Zonder een praatje laadde hij met de vorkheftruck de kussens in de bus. Met een vrolijk en te hard ‘Tschuss’ reden ze weer weg. Uit de bus klonk een mix tussen schlager en techno. Alles bij elkaar had het nog geen vijftien minuten geduurd. Daniel keek naar de rekken en de steeds leger wordende loods waar ooit radio klonk en gelach. Die loods waar hij midden in de nacht de bus uitlaadde en samen met de jongens nog een biertje dronk. Nu hoorde je er niets. Helemaal niets. Een volkomen nutteloze loods. Daar moest hij ook nog iemand voor vinden, voor die loods. Maar niet vandaag. Genoeg meegegaan met de tijd. Daniel had zin in een biertje. 

Genoeg ondernomen vandaag.

dinsdag 22 december 2020

#5 Even lekker voor jezelf.


#5 Even lekker voor jezelf.

(39,32 km, Handel)

 

Goeiemorgen, nou daar ben ik dan. Ben een beetje vroeg vandaag. Ik hoop niet dat dat erg is. Nee hoor. U bent de eerste vandaag en we waren er al klaar voor. Geeft u uw jas maar. Hang ik hem even voor u op. Wat een mooie sjaal zeg. Dankuwel, heb ik vorige week bij de C&A gekocht. Echt mooi. En mooie kwaliteit ook. Zo, hij zit bij uw jas. 

 

Nou, u lust vast wel een lekker kopje koffie. Ja graag. Wil je me hier hebben? Ja, ga maar lekker zitten. Hoe is het? Goed hoor. We waren dit weekend in Valkenburg aan de Geul. Mooi dat het daar is. Prachtig. In een hotelletje ofzo? Ja, in een hotel. Hadden we van tevoren via internet geboekt. Keurig netjes en met ontbijt en lunchpakket en lekker gegeten. Nee hoor, heerlijk. We waren er echt even tussenuit. Ja, dat kun je soms echt zo nodig hebben hè? Mag u even in deze stoel komen zitten, dan ga ik uw huid eerst lekker schoonmaken. Ja hoor, neem de koffie maar mee. Zo, is dit niet te warm? Nee hoor.

 

Alles goed ook met uw man? Ja, gaat prima. U vertelde de vorige keer toch dat ie zo akelig was gevallen met de fiets? Ja, we dachten dat ie iets gebroken had, maar toen hebben ze een foto gemaakt in het ziekenhuis en toen bleek het alleen verstuikt te zijn. Ook heel vervelend, maar hij hoefde niet in het gips ofzo, maar hij mag hem nog steeds niet belasten. Schijnt pijnlijker te zijn dan breken hè, verstuiken? Ja, hij heeft veel pijn maar ons Peter is niet zo’n piepert. Die stond een dag later alweer in de tuin te spitten zal ik maar zeggen. Ik zeg nog: doe nou niet, maar ja. Mannen hè? Ja mannen, eigenwijs. Precies, haha. Leeg? Geef maar hoor. Mag u wat verder naar achter komen en lekker de ogen dichtdoen. Heeft u last van de muziek? Nee hoor. Ik vind het wel lekker zo. Anders mag het ook wel uit hoor. Nee laat maar lekker aan. Lekker zo? Hmm. Toch fijn he even zo’n ochtend lekker voor jezelf. Absoluut.

 

Ik zag trouwens dat het huis aan de grote weg is verkocht. Is toch nog best snel gegaan hè? Ja, ze moesten er vanaf. Maar we zijn er wel blij om hoor. Kan ook een blok aan je been zijn. Klopt, heeft u helemaal gelijk in. Heeft uw zoon wel iets leuks kunnen vinden? Ja hoor, stuk kleiner, maar ook mooi. En ook vlak bij een school voor de kinderen. Dus ja. Ik dacht nog: jeetje. Hebben ze eerst jarenlang opgeknapt en gaan ze nu alweer weg. Scheelt natuurlijk in de verkoop. Ik zou het graag willen hebben, maar dat kan ik nooit betalen. Maar een prachtige plek. En groot ook. Ik zou toch niet weten wat ik met al die kamers aan moet. En je verzamelt er uiteindelijk alleen maar meer troep in, nietwaar? Haha. Nou, dan krijgt u nu van mij een maskertje. Ligt u nog goed? Ja hoor. Mooi. Even roeren. Vinden ze dat nou niet zonde? Uw zoon bedoel ik. Dat ze er zo lang in bezig zijn geweest. Ik zag ze eigenlijk altijd klussen. Deze is echt heel lekker. Is met hyaluronzuur om de natuurlijke hydratatie van de huid te behouden. Stimuleert ook de productie van collageen. Echt heel lekker. Doe maar. Dankjewel.  

 

Is het verkocht aan iemand van het dorp? Nee, van buiten. De randstad geloof ik. En uw zoon? Waar is die naartoe gegaan? Hier. Eh, vlak bij eigenlijk. Tenminste, zijn vrouw die werkt in het onderwijs en die kon in het dorp..  Tring. Oh. Trrrring. Sorry hoor mevrouw, vind u het erg als ik die even opneem? Nee, ga je gang. Trrrring. Goedemorgen schoonheidssalon Kitty, met Marleen. Eh…ja. Ja. Ja hoor. Hoe laat? Dat kan. Ja hoor, prima. Zie ik u donderdag om tien uur. Ja hoor. U ook. Dag. Ja. Tot dan. Dag. Sorry hoor. Waar waren we? Oh ja, in de buurt en vlak bij een school. Ja, das wel fijn. Hoeveel kinderen hebben ze? Vier. Zo, dat hoor je niet veel meer vier. Ja, das wel gezellig natuurlijk. Lekker zo’n groot gezin. Ik heb er zelf eentje en dat vind ik eigenlijk wel genoeg. Ik ben verder alleen ook. Dus. En uw zoon heeft wel een vrouw naast hem, dat scheelt natuurlijk wel. En als je lekker de ruimte hebt. Oh. Wacht even hoor. 

Uw oog traant een beetje. 

 

Eh,mmevrouw, gaat het? Heb ik per ongeluk een beetje van dat maskertje in uw oog gesmeerd? Nee toch? Och. Mevrouw. Het spijt me. Ik. Ik. Het geeft niet mevrouw. Ik, ik weet niet. Ik kan niet niet. Bent u ineens een beetje verdrietig? Nou zeg, dat geeft toch niet. Kom even rechtop zitten. Wilt u een glaasje water? Ja doe maar. Sorry, ik, dat gebeurt me nooit. Hier, drink dit maar even. Hè mevrouw toch, wat vervelend. Verpruts ik dit helemaal. Het komt door. Omdat ik de hele tijd moet denken aan, aan. U hoeft het niet te vertellen hoor. Nog een beetje water? Graag.

 

Mijn zoon. Hij woont. Woont tijdelijk weer bij mij. Zijn zaak failliet, zijn huwelijk kapot, zijn vrouw woont nu met de kinderen in het dorp. Hij heeft niets meer. Zit als een klein jong de hele dag te huilen op de bank en ik weet niet wat ik er mee aan moet. De hele dag op de bank met chips. Ik dacht, ik ga er even uit, en. Och mevrouw en dan begin ik er ook nog over. Jij kan dat ook niet weten. Nee, maar echt sorry. Als ik had geweten wat er was, dan had ik dat natuurlijk nooit gevraagd. Haal dat spul er maar af. Natuurlijk mevrouw. Gaat het wel weer een beetje? Ja hoor. Het is al goed. 

 

Zo. Doen we het een ander keertje gewoon opnieuw. Zal ik u nog wel zo een gezichtsmassage geven of? Nee, ik ga naar huis. Dat snap ik. Zal ik u voor volgende week dan inplannen? Doe maar. U hoeft deze niet te betalen hoor. Jawel dat wil ik. Is echt niet nodig hoor. Nee, ik wil dat. Goed, dankuwel mevrouw. Zo, alles er weer af. Ik doe nog wel even kort een crèmepje erop, anders krijgt u last. Zo. Alstublieft. Komt u maar omhoog hoor. Pak ik even uw jas. Kijk eens. En die mooie sjaal. Alstublieft. Ja, mag u de pas hier even langshouden. Gelukt.  Nou mevrouw, sterkte dan maar he. En nogmaals sorry. Tot volgende week.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

donderdag 17 december 2020

#4 Johan deelt uit.

 


#4 Johan deelt uit.
(25,95 km Wilbertoord)

 

‘He, daar ben je. Ik ben er zo vandoor.’ Elly liep de trap af met een volle wasmand in haar handen. ‘Nog even dit in de machine en dan….hè, was je weg?’ 

Johan stapte net de bijkeukendeur in, gooide zijn autosleutels op de aanrecht en liep met zijn jackje naar de kapstok. ‘Ik moest even wat afgeven bij Cees. Hij belde….was even onverwacht…en jij was aan de telefoon, dus ik dacht, nou ja. Ik ga even.’ 

Liegen was hem nooit goed afgegaan. Meteen liep hij de huiskamer in en pakte de krant. Hij schoof aan tafel en deed of hij een artikel las. Geen letter drong tot hem door. Op zijn rug trok een zweetdruppel een streep. 

 

Vanaf het moment dat Johan die ochtend de brief in de brievenbus vond, brandde het geld in het huis. Het lag goed verstopt. Niemand wist dat het er lag, zelfs zijn vrouw niet. In het begin had hij hier wat moeite mee gehad. Elly en hij hadden eigenlijk geen geheimen voor elkaar. In al die jaren was er niets geweest dat hij voor haar verzwegen had. En nu zat hij tot zijn oren in iets waar hij niet in wilde zitten. Hij wilde dat het nooit zover gekomen was. Hoe had hij zo stom kunnen zijn? In zijn hoofd ging het brandalarm af: hij moest iets met al dat geld. En snel ook.

 

Toen hij klein was leerde hij dat geld dat je in je bezit had kon branden. Dat je het uit wil geven, ervan af wil zijn. In de vakantietijd kreeg hij van zijn oma altijd wat geld om uit te geven. Haar magere oude handen drukten dan een warm opgevouwen briefje van tien in zijn hand. ‘Hier, kies jij maar iets leuks uit in de speelgoedwinkel’. Meteen had hij het in zijn zak gestoken. ‘Pas er maar goed op hoor’, had zijn moeder grappend geroepen, ‘straks vliegt het nog weg’. 

Het geld was van hem. Het zat in zijn zak en hij mocht ervan kopen wat hij wilde. Telkens als zijn hand in zijn zak verdween voelde hij even aan het opgevouwen briefje. Het zat er en het wilde uitgegeven worden. En snel ook. Vanaf dat moment probeerde hij zoveel mogelijk ideeën te opperen om ergens een stad of dorp te bezoeken. Hij moest en zou zo snel mogelijk die winkel in en het tientje goed besteden. Geen geduld. 

 

Het geld in huis brandde op een minder prettige manier. Net als met het briefje van tien, voelde hij de aanwezigheid elke seconde. Het wilde weg, het huis uit. De brief kondigde een onderzoek aan, en voor je het wist liepen ze hier naar binnen. Daarvoor had hij genoeg politieseries gezien. Ze mochten alles doorzoeken en ze zouden alles vinden. De administratie waar het om ging had hij op een externe schijf gehad, en die lag sinds een half uur diep op de bodem van de oude zandafgraving. Maar het geld, wat moest hij met het geld? Moest hij dit ook maar weggooien? “De wortel van alle kwaad is hebzucht”; Timotheüs 6:10. Hij wist het, maar toch. Iets in hem had dit niet doen besluiten. Hij mocht het niet uitgeven, dat zouden ze meteen zien. Dat was niet de bedoeling. Het was weliswaar van hem, maar hij had het niet netjes gekregen. 

Het was ook te veel. Die stapel briefjes van duizend klopten niet bij zijn keurige verschijning: pantalon, poloshirt, bril. Een horloge van de Hema. Maar zoveel duizend euro?

 

Johan schoof achter zijn bureau op zijn werkkamer. Hij moest nadenken. Vermoeid zette hij zijn bril af en wreef in zijn ogen. Beneden hoorde hij zijn vrouw vertrekken. Ze ging naar haar moeder, twee dorpen verderop. Die bleef wel een uurtje weg. Hij zweette enorm. Boven zijn hoofd, achter de schroten van het schuine dak, zat een vermogen dat groot genoeg was om opnieuw te beginnen, ergens anders. Zou hij het kunnen? Het dorp en iedereen verlaten en ergens op een warm eiland een nieuw leven starten? Johan staarde naar het keurig geordende bureau voor zijn neus. Pennen, paperclips, liniaal en memoblokje lagen zoals altijd in een strakke orde. Nee. Zoveel avontuur zou hij niet overleven. Zuchtend stond hij op en liep naar de slaapkamer waar hij de inmiddels doorweekte polo over zijn hoofd trok. In de spiegel zag hij zijn te dikke witte buik. ‘Zondaar’, beet hij zijn spiegelbeeld toe. De gereformeerde opvoeding had diepe sporen in zijn eigenwaarde getrokken en op momenten als deze wenste hij zichzelf een verdiende hel in het hiernamaals toe. Dat gebeurde hem de laatste week regelmatig. Hij kon maar beter aan dat zweten gaan wennen. 

Door de vitrage van de slaapkamer keek hij de straat in terwijl hij een schone polo uit de kast trok. Het was een windstille dag en de kinderen waren net allemaal voorbijgekomen om na de middagpauze weer naar school te gaan. Johan trok de polo over zijn buik en zag op de stoep de buurman van een stuk verder voorbijlopen. Zijn adem stokte. Daar liep hij. De man door wie hij zoveel geld had verdiend: Simon Verpalen, nertsenfokker. Vermogend, zeker, maar ook diep in de problemen sinds de overheid had besloten de fokkerijen eerder te sluiten. De hele sector stond op omvallen. Via de contacten van Johan had Simon voor veel geld de nertsen in het buitenland kunnen afzetten, buiten het zicht van de belastingdienst om. De bijkomende schaduwboekhouding deed hij er voor hem graag bij. Simon was immers al vele jaren een trouwe klant van zijn financiële eenmanskantoortje, en als hij zo iemand kon helpen, deed hij dat graag. En daarbij, als een hongerige een brood steelt kun je dat nauwelijks diefstal noemen. Het had even geduurd eer hij dit excuus aan de Heer kon uitleggen met nertsen en belastingen, maar het lukte. Aangezien zijn vrouw en de gemeenschap hier misschien wat anders over dachten, had hij het tussen hem en zijn schepper gelaten. 

Jaren was het goed gegaan en Simon had hem steeds een envelop met een deel van de opbrengst gegeven. Johan had het geld nooit durven uitgeven. Het was een spaarpotje voor de oude dag, zo had hij zichzelf wijsgemaakt. Hij wist echter ook dat hij nooit de moed zou hebben het uit te geven. De stapel achter de schroten moest inmiddels zeker een ton waard zijn. 

 

Simon liep nu bijna bij het gemeenschapshuis, een paar honderd meter van Johans huis. Hij verbaasde zich over hoe trots en rechtop Simon toch altijd liep. En dat terwijl het leven zwaar op zijn schouders moest drukken. Simon stak zijn hand op naar de beheerder die een emmertje vuil water door de afvoer liet lopen. Toen kreeg Johan een idee: de boekenkast! In het gemeenschapshuis was een kast waar men gratis boeken uit kon lenen. Eens in de paar weken veranderde een aantal vrijwilligers een deel van de collectie waardoor het interessant bleef om te komen en te lenen. Het was in de kleine gemeenschap een goed lopend initiatief. Zo’n beetje het hele dorp kwam er regelmatig. Snel zette hij zich aan zijn bureau, pakte een vel papier en een balpen en begon te schijven.

“Beste vinder. Ik geef je dit geld. Besteed het aan iets moois voor jezelf, het is je gegund. Er is echter één voorwaarde: praat er nooit met iemand over hoe je aan dit geld kwam. Veel plezier er mee en warme groet.”

Even twijfelde hij of het op één of andere manier ondertekend zou moeten worden, maar besloot met de trillende pen boven het papier dat hij het hierbij zou laten. Het was niet belangrijk dat het van hem kwam. Hij zou ervan af zijn. Zijn geweten schoon, zijn lei leeg en de rekening met de schepper enigszins geëffend. Hij vouwde het papier op en haalde voorzichtig twee loszittende schrootjes uit de schuine wand. Vervolgens deed hij de stapel duizendjes in een envelop en bevestigde de brief met een paperclip eraan vast. Snel zette hij de planken terug en liep de trap af, de envelop in een klein stoffen tasje bij zich. 

 

Johan was niemand tegengekomen toen hij het gebouw van het gemeenschapshuis binnenliep. Meestal was rond deze tijd enkel de beheerder aanwezig en deze was de toiletten aan het poetsen. De radio stond aan en dat gaf Johan de mogelijkheid ongezien naar de achterste ruimte te lopen. 

De boekenkast was vol. Verschillende onderwerpen stonden keurig bij elkaar: romans, thrillers, streekromans. Johans ogen schoten over de planken. Het ging hem niet om welk boek het was, maar om het formaat. Het moest een envelop kunnen herbergen. Onder in de kast stonden grote boeken. Dat moest het worden. Hij keek om zich heen of de beheerder niet toevallig langsliep. Toen dit niet zo bleek te zijn, pakte hij ‘De Kabouter’ van Rien Poortvliet en deed er de envelop in. Meteen zette hij het boek weer terug. Niemand had het gezien. Snel liep hij het gebouw uit. Zijn hart klopte in zijn keel en ook de tweede polo was nu doorweekt. Hij besloot dat hij zo meteen nog snel onder de douche zou stappen.

 

Niet veel later zat Johan met een glas thee op de bank en keek naar buiten. Zijn hartslag was weer wat gezakt en hij had zijn gedachten wat kunnen verzetten door de krant te lezen. Deze keer had hij echt kunnen lezen wat er stond. Af en toe keek hij op van het papier en staarde hij over het weiland aan de overkant van de straat. Hij kon rustig zijn. De schijf lag op de bodem van de zandafgraving en het geld was niet meer hier. Laat ze maar komen. Ze zouden niets vinden. 

 

Elly stootte haar elleboog bij het binnenkomen in de keuken. Aan haar armen hingen een paar boodschappentassen en haar handtas. Het was te veel en de dranger die Johan op de deur had gezet gaf de deur een zwieper. Kermend van de pijn kwam ze de huiskamer binnen. ‘Oooh…precies op dat ene botje!’ Ze zette alle tassen op de eettafel en wreef haar pijnlijke arm. Een van de tassen viel open en Johan zag wat appels en een stapel boeken zitten. ‘Hè, das echt zo vervelend… maar goed, het trekt alweer weg. Ik ben meteen maar boodschappen gaan doen en in één moeite door even verse boeken gehaald.’ Elly legde de stapel boeken meteen bovenop de kast en begon druk de boodschappen uit te laden. ’De aardbeien waren in de aanbieding.’

Johan kon zijn ogen niet van de stapel af houden. Onderop de stapel lag Rien Poortvliet, ‘de Kabouter.’ Vervolgens keek hij naar zijn vrouw. ‘Vanavond witlof met ham en kaas’, glimlachte ze. ‘Lekker toch?’

 

‘Ja, lekker’, antwoordde Johan en dook terug in zijn krant.

woensdag 16 december 2020

#3 Tomas verplaatst.


#3 Tomas verplaatst.

(21,07 km, Mill)

 

Toen de Juul de kamer binnenkwam zat Tomas aan tafel. Hij smeerde een boterham met smeerkaas en wilde net het potje sambal erbij pakken. 

‘Nondeju, die honden van Geurt lopen weer over het erf’, foeterde hij. ‘Hebben die kinders weer dat hekje open laten staan’. Juul glimlachte. 

‘Nieuwsgierige beesten zijn het, ze willen de wereld ontdekken’. 

‘Ja, dat snap ik, maar moet dat nou per se hier bij ons?’ 

Juul gooide een plakje worst tussen twee boterhammen en begon te kauwen. 

‘Waarom leren ze die kinderen niet dat ze op die beesten moeten letten en dat hek dicht moeten houden? Ze hebben ze toch voor die kinderen in huis gehaald? Leer ze dan ook hoe ze ermee om moeten gaan! Ik ga er niet weer achteraan hoor. Ik wil even eten. Het is mij wel lekker’. 

Juul stond op en liep naar het raam. Geamuseerd keek ze naar de wat gezette Geurt die vergeefs achter de beesten aan rende rondom zijn loods. Geurt was een handige jongen, zeker met staal, maar hollen was niet iets wat hij dagelijks deed en dat was hem aan te zien. Steeds was hij net te laat en hijgend riep hij de beesten na. De twee zwart-witte border-collies genoten duidelijk van dit spelletje. De twee kleinste dochters van Geurt renden zo hard ze konden er achteraan. ‘Nina! Sterre! Nee! Foei! Nina! Hierrrr komen!’, aapten ze hun moeder na. Uit hun kindermond klonk het vreemd en uiteraard luisterde de honden er ook niet naar. Geurt trok nog maar eens een sprintje.

‘Hij moet ze ook niet de hele tijd in die ren houden. Dat slaat nergens op. Is ook veel te klein. Het zijn beesten die achter schapen aan willen rennen. Door het weiland. Niet alleen af en toe een rondje over de tegels van het erf. Ik begrijp dat niet. Dat je hier woont en zo weinig snapt van de natuur. Dat je er zo slecht voor zorgt.’

‘Tomas, maak je niet druk’. Juul slikte haar laatste hap door en spoelde die weg met melk. Met een schuin oog keek ze naar haar horloge. ‘Die beesten krijgen echt wel voldoende beweging.’ Karin laat ze best vaak los in het bos.’ 

Tomas draaide zich sputterend om.

‘Een keer per week een half uurtje? Das toch niet genoeg Juul. Echt.’

Snel haalde hij de lunchspullen van de keukentafel terwijl hij nog eens peinzend naar de springende honden op het bestrate erf keek. 

Juul pakte de spullen voor de koelkast bij elkaar en gaf hem een zoen. 

‘Hier, natuurliefhebber. Ik moet verder. Verplaats jij nou maar eeuwenoude bomen naar een plek waar de mens het beter uitkomt. Je kunt je afvragen of dat zo natuurvriendelijk is. Die bomen schijnen met elkaar te kunnen communiceren. Elke keer als jij zo’n reus inpakt en verplaatst, huilt de rest stilletjes bij elkaar. Ze schijnen praatgroepjes te hebben om er overheen te komen’

Juul liep de keuken in, pakte een kop koffie en liep vervolgens naar boven naar haar eigen kantoor waar ze de komende uren een online vergadering zou hebben. Niet weer dat emotionele verhaal over die netwerken, dacht Tomas. 

‘Tis goed, lief’, riep hij haar na, ‘Ik zal de platanen voorlezen voor het slapengaan en ze dan laten staan. Dan maar geen geld op de rekening, goed?’ 

 

 

Tomas liep naar het raam aan de voorkant. Een oude dame met een knalgele regenjas fietste met trage slagen voorbij. Met zijn ogen volgde hij de vrouw. Juul had op zich gelijk. Bomen communiceren via hun wortels en schimmels met elkaar over water en voeding, maar ze menselijke emoties mee te geven, ging hem te ver. En daarbij, de manier waarop zijn bedrijf de grote esdoorns, platanen of linden verplaatsten ging altijd gepaard met precisie en deskundigheid. Juist het welzijn van de boom was van groot belang. Anders ging het feest niet door. Welzijn, hoor hem nou. Tomas grinnikte in zichzelf. Heeft hij het toch weer over iets menselijks. 

De oude vrouw met de regenjas ploegde traag voort op het fietspad. Hij kent haar wel. Ze was inmiddels de tachtig al een tijdje gepasseerd, maar fietste nog steeds elke dinsdag voorbij om naar de bibliotheek in het dorp te gaan. Sinds haar man was overleden legde ze zich toe op het lezen van historische romans. Een oude vrouw alleen. Waarschijnlijk zouden ze haar ooit dood met een boek op schoot vinden. Niemand die het in het hoofd durfde te halen haar voor te stellen om naar een seniorenwoning te gaan. Een zoon scheen voor haar te zorgen en verder was er veel zorg ingehuurd van buitenaf. Ze hadden altijd goed geboerd en zo kon het dametje tot haar laatste dag in het huisje aan de oude groeve blijven wonen. Zelfs het fietsen kon ze nog zelf. Telkens kreeg hij een warm gevoel als hij het dametje zag fietsen. Ooit hoopte hij zo oud te worden, zo te mogen blijven wie je bent. 

 

Leven en laten leven, dacht hij. Rennen en laten rennen. De mensen willen de natuur naar hun hand zetten, ook al was die aantoonbaar vele malen ouder dan hun plannen. Ook al was die vele malen ouder dan zijzelf. Ja, de bomen mogen blijven, maar dan wel waar wij ze willen. En dan graaft Tomas ze uit, pakt ze in, verplaatst ze en zet ze ergens anders weer in de grond. Met zorg, aandacht en liefde. Een vitaal beroep, wat hem betreft. 

Zeker, hij houdt van de bomen. De knoeperds, de joekels, de reuzen. Degenen waar mensen soms hun leven al tegen aan kijken. Degenen die ellende en vreugde zagen. De bomen redden het altijd. Hij redt ze, zo voelt hij dat. Hij ontfermt zich over hen, als een vader over een kind. Hij voelt zich verantwoordelijk. Tomas moest het toegeven aan zichzelf: hij dichtte de bomen toch meer menselijks toe dan hij dacht.

 

De oude vrouw was enkel nog een geel stipje aan de horizon. Boven klonk gelach van Juul die een gesprek afrondde en ook hij moest weer aan de slag. Langzaam zette hij zich achter zijn laptop aan de tafel in de huiskamer en klikte de mail open. Even sloeg zijn hart over toen hij de mail zag binnenkomen. ‘Slecht nieuws’ had het laatste mailtje als titel.

“Hoi Tomas. Zoals je weet is het verplaatsen van de oude beuk aan de Marktstraat in Heerde afgewezen door de provincie. Helaas moet ik je melden dat we vannacht bericht van de politie kregen dat een aantal onverlaten met een kettingzaag en bijlen de boom te lijf zijn gegaan en het hen gelukt is hem te vellen. Ze moeten hulp hebben gekregen van een professional. Hij is om. Niet meer te redden. Triest en onvergeeflijk. Het leek me dat je dit wilde weten.”

Tomas klapte de laptop dicht. Een knoop vormde zich in zijn maag. Voor zijn ogen zag hij  onder luid gejoel van omstanders de boom vallen in het maanlicht. Zag hij het oude vrouwtje met de gele jas aangereden worden door een dronken puber. Hoorde hij de kruin van de boom ruisend op het plein landen. Zag hij de beide honden van Geurt uitgemergeld in een hoekje van de loods liggen. Rook hij de geur van nat hout en diesel. En alles, alles communiceerde met elkaar. 

donderdag 10 december 2020

#2 De eenzame fietser.




#2 De eenzame fietser.

(15,77 km, Beers)

 

Onder zijn voeten ratelt de ketting. Met zijn ingeklikte schoenen zet hij vol aan, de blik naar voren gericht. Niet achteromkijken nu, ook al hoor je wat. Hou je blik naar voren. Naar daar waarheen je gaat. Hij zet verder aan en schakelt door naar twee hogere versnellingen. De weilanden suizen aan hem voorbij. Zijn ogen tranen van de wind. Een fietsbril heeft hij nooit willen dragen. Het is vroeg en er hangen slierten mist boven de rivier naast hem. Hij weet dat hij dichterbij komt. Lang heeft hij het uitgesteld, maar deze ochtend gaat het ervan komen. Langzaam begint een magneet aan hem te trekken. Het duwt hem naar voren. Nog even en dan is er de scherpe bocht en moet hij naar rechts. Hoe goed kent hij deze bomenrij, hoe vaak heeft hij hier wel niet gefietst? Met de blauwe Polly 8 naast zijn moeder naar de bakker, slingerend met grootse verhalen over school. Met zijn lichtgroene metallic trots naar de soiree van dansles en nu met de het lichte monster van carbon. Nog verder buigt hij zich over zijn stuur en zonder erbij na te denken schakelt hij terug voor de bocht. Hij neemt hem geruisloos. 

Weer gooit hij zijn ogen naar voren en terwijl hij de straat in rijdt, hoort hij de geluiden van de boerderij in de verte in zijn hoofd. Die mooie plek waar hij in zijn jeugd speelde tot de zon onderging. Hoe anders is het leven nu in de nieuwbouwwijk waar hij zojuist een nieuwe keuken had laten plaatsen en waar de buurtapp ontplofte over parkeerplaatsen. De snuivende pinken, de trekker, de radio in de schuur, het geschuifel van hoeven in de stal, gekletter van pis. Ze zitten in zijn hoofd gevangen en nu hij er na zeker drie jaar weer langsrijdt, worden ze versterkt afgespeeld tussen zijn oren. Wat zou hij weer graag door die stal gaan.

Zonder dat hij het door heeft vertraagt hij ietsje. Hij moet ernaar kijken. Hier ligt zijn verleden, maar wat is het anders. Het gras aan de kant van buurman van der Mars is kort gemaaid. Verderop, richting de rivier, vliegen vier ganzen krijsend over het veld en landen tussen honderden soortgenoten die verspreid staan tussen het gras. Traag rijdt hij nu langs de oude boerderij, precies zo traag dat hij net niet omvalt. Afstappen gaat hem net te ver.

 

Dinsdagmiddag zat hij nog naast zijn vader, de boer, de landheer. Samen hadden ze naar buiten gekeken door het raam van de recreatieruimte. Honderden kauwen vlogen van boom naar boom. ‘Je hoort hier verdomme geen gans,’ had hij nog gemompeld om daarna weer kort zijn ogen te sluiten. Hij had naar hem gekeken, van dichtbij. De rimpels in zijn handen, de eeltige kop, het korte grijze haar. Vaak genoeg was hij achter deze man de stal ingelopen. De brede schouders zaten gevat in een blauw werkpak met daarboven de verbrande nek door de voorjaarszon. Nu zat hij hier met een streepjespolo in een stoel die hem niet past. Veel te comfortabel. Zijn ogen waren de hele dag naar buiten gericht, de tuin in, maar de blik staarde steeds meer naar binnen. Datgene wat er buiten de deuren van dit gebouw gebeurt bereikte hem steeds minder. 

Nog steeds staat hij om vijf uur op en wil hij gaan melken. En elke dag vertelt iemand hem dat hij het vandaag wel doet. Hij, de zoon, die dan in werkelijkheid nog een paar uur zal slapen, maar die nog steeds de enige is die de boer vertrouwt met de beesten. En elke dag stappen de kromme benen mopperend nog even tussen de lakens, nadat hij heeft gevraagd naar de boerin die er ook al tien jaar niet meer is. Gestorven na een kort ziekbed, maar nu volgens de verpleegkundige telkens even naar het dorp voor brood of vlees. Ze komt straks weer. 

Voor de boer is elke dag nog zomer op het erf. Hij roept de hond die steeds maar niet komt. Samen hadden ze een poosje naar het beest gezocht in de tuin. De aangelegde instellingstuin zag er troosteloos uit in de herfst. De hond hadden ze niet gevonden. Waarschijnlijk lag hij te slapen achter de struiken bij de mestkuil. ‘Straks komt hij vanzelf weer aanlopen’, had de boer gegrinnikt. Eerst moest er maar eens koffiegedronken worden en een boterham gegeten, had de verpleegkundige gezegd. De vader had haar aangekeken en enigszins verbaasd geknikt. ‘Wat een vriendelijke mevrouw is dat.’

 

Hij, de zoon, zit op de fiets en zijn wielen ratelen eenzaam door de frisse herfstochtend. Een wielrenner die een ochtendrondje doet, meer lijkt het niet. Niemand die hem ziet, niemand die weet dat hij hier fietst. Langs het hele pad staan hekken aaneengesloten in een poging anderen buiten te houden. In de verte ziet hij de stal met een leegte waar het dak hoort te zijn. De spanten steken zwartgeblakerd en nat af tegen de ochtendlucht. Overal groeit onkruid tot meters hoog. De ramen van het huis zijn kapot, hier en daar ligt een blikje. Wanneer hij doorrijdt, ziet hij een boom liggen. Tijdens de eerste herfststorm is het afgebroken als een lucifer heeft hij zich over het hekwerk geworpen. Ramp op ramp. Niets blijft deze plek bespaard. 

 

De boer sluit op de afdeling na de boterham zijn ogen nog maar eens even. Hij voelt de warme zon op zijn voorhoofd, hier midden in de recreatiezaal. Met een kop warme thee geklemd tussen zijn handen besluit hij om zo maar eens een sigaartje te roken. Daar, op het bankje naast de stal waar de zwaluwen af en aan vliegen. De koeien zijn gemolken, moeder de vrouw komt zo terug uit het dorp en de hond zal zo aan zijn voeten komen liggen. Het mooiste moment van de dag, het sigaartje naast de stal. 

Ondertussen zet de zoon weer aan en versnelt. Hij is het oude perceel voorbij en schakelt snel de versnellingen hoger. Met een steeds groter verzet duwt hij zijn onrust uit de benen. Kracht zetten wil hij, groter, zwaarder en zwaarder die versnelling. Weg hier. Ver weg. Doortrekken, demareren, niet omkijken anders val je. De blik vooruit, de meet tegemoet.

#1 Regenachtig gepeins.







#1 Regenachtig gepeins.

(7,52 km, Malden)

 

Al dagen was het drukkend warm. Planten lieten hun bruingerande bladeren hangen en op elke weg waar de man liep stoof het zand op wanneer er een auto passeerde. Hij veegde met zijn hand het zweet uit zijn nek. De hitte was inmiddels een jaarlijks terugkerende gebeurtenis, maar nu hield het al zeker drie weken aan. In de verte boven het eerste dorp dat hij na de stad tegen zou komen zag hij stapelwolken ontstaan. De lucht trilde boven het asfalt en als dat dorp al niet op de route had gelegen, had hij er nu zeker een omweg voor gemaakt. Alles in hem hunkerde al een paar kilometer naar een regenbui. 

Bij elke stap die hij dichterbij het dorp kwam werden de wolken erboven donkerder en dikker. De naderende bui groeide boven de kerktoren en leek daar van geen wijken te weten. De bui wachtte en hij wist: daar moet ik heen. 

De eerste bebouwing kende hij nog van de zeldzame keren dat hij hier kwam, maar na een paar straten boog zijn route voor het eerst af naar plekken waar hij nog nooit eerder was. Daar ging hij; een man op ontdekkingsreis naar onbekende paden. En terwijl hij zich dit memorabele moment besefte brak de bui boven zijn hoofd alsof het een teken was, een kantelpunt. Dat was wel zeker.

 

Dikke koele druppels vielen in zijn haar. Zijn broek en shirt werden in tientallen seconden bedekt met natte stippels. Harder en harder ging het nu. Een tiental meters voor hem uit lag een tuincentrum en aan zijn kant van de weg een garagebedrijf met tankstation. Een meisje met lang blond haar op een fiets haalde hem diep over haar stuur gebogen in en stopte bij de garage om over te kunnen steken. Iemand buiten zijn zicht sprak haar aan. Ze draaide zich om en antwoordde lachend. Lange natte slierten hingen voor haar gezicht. Niet dat hij kon horen wat ze zeiden, want hij was nog te ver weg en de regen ruiste oorverdovend op de straat. Er stond geen zuchtje wind, loodrecht denderde het uit de lucht.

Het meisje lachte nog een keer vrolijk, groette hard en hupte toen op haar trappers om over te steken. Druipend van de regen zette ze even later haar fiets voor de ingang van het tuincentrum. Voor ze naar binnen ging, keek ze over haar schouder en stak ze haar hand op. Toen verdween door de glazen schuifdeuren. 

Ondertussen kolkte het water over de straat. In stromen golfde het door de goot het riool in. In die paar meter begon de man aardig doorweekt te raken. Snel schoot hij onder het afdak van het tankstation om toch even te schuilen. Als een hond schudde hij het water uit zijn haar. Nieuwsgierig keek hij in de richting van waar het gesprek met het meisje vandaan was gekomen.

 

Daar, vlak naast het tankstation was de werkplaats van de garage. De grote roldeuren stonden open en boden zo zicht op de binnenkant. Het leek wel een decor, dacht de man, een etalage. Een auto stond op de hefbrug en verspreid over de ruimte lag allerhande apparatuur. Banden, slangen en gereedschap hadden allen hun eigen plek, al was een echt systeem er niet in te herkennen. Een oude metalen trap leidde naar boven waar een kantoortje was. Door de regen was het buiten donker geworden en een aantal tl-balken verlichtten de werkplaats. Het geheel oogde rommelig, maar daardoor straalde het volgens hem ouderwetse betrouwbaarheid uit. Vanachter de plenzende bui klonk zacht het geluid van een radio. Het kon niet anders; John Denver. Het was alsof de roldeuren een poort vormden naar de vroege jaren tachtig.

 

Onder de roldeuren zat, in de opening, een jongeman op een stoel. Hij leek uit een spijkerbroekenreclame uit diezelfde jaren tachtig te zijn gestapt en droeg een blauwe overal die hem net iets te krap leek te zitten, de mouwen opgestroopt. Met zijn zwarte handen rookte hij een sigaret. Onderuitgezakt hing hij op de plastic kuipstoel, de benen ver uit elkaar. Zijn blik was onafgebroken gericht op de ingang van het tuincentrum, naar daar waar het blonde meisje net was verdwenen. Rustig rookte hij zijn sigaret en staarde naar de schuifdeuren. Wachtend op de droogte keek de man vanonder het afdak bij de pompen met hem mee. De jongen intrigeerde hem. Wat gebeurde er in deze film? Waar hadden de twee jonge mensen het net over gehad? Waarom staarde hij zo? De jongen merkte zijn toeschouwer niet op. 

 

Ondertussen bleef de regen maar op de straten neerkletteren. De jongen nam een laatste trek van zijn sigaret en lanceerde hem met een boog op de oprit van de garage. Vrijwel meteen werd het ding gedoofd en meegesleurd het riool in. De jongen stond op. Nog steeds waren zijn ogen strak gericht op het tuincentrum. Hij rekte zich uit en bleef met zijn handen achter zijn hoofd staan. John Denver gaf de beurt over aan Otis Redding. Deze kreeg wat meer ruimte, want de regen leek plots te minderen. Nog geen tien seconden later was de bui voorbij. 

Er vielen enkel nog wat druppels van bomen en daken. De zon dook onder de donkere wolk door en bescheen de straat, waardoor het water sprookjesachtig omhoog begon te dampen. Even leek de rust teruggekeerd en Otis’ stem vormde één geheel met de film. De jongen stond nog steeds met de handen in de nek en keek. Zou hij aan het wachten zijn? Wachten tot het meisje weer naar buiten kwam? Hij was verliefd, dacht de man. Dat kan niet anders. Of anders zou hij toch zeker onder de indruk van haar zijn. Hij wist het zeker; de jongen waande zich onbespied en droomde van haar. Hoe lang zou het duren? Hij wist vast dat op dit moment van de dag er vrijwel niemand in het tuincentrum is. En ze ging toch enkel een bloemetje halen? Toch? Waar bleef ze toch, zag je hem denken. De man glimlachte om dit romantisch tafereeltje wat in zijn hoofd was ontsproten.

 

Ruw werd de rust onderbroken door het ouderwets hard rinkelen van een telefoon. Het snoeiharde geluid trok de jongen uit zijn gestaar en hoofdschuddend liep hij naar de werkbank waar de telefoon lag. Al pratend nam hij hem mee naar de oprit, zijn ogen nog steeds gericht op het tuincentrum.

De man onder het afdak besloot weer verder te lopen. In het voorbijgaan groette hij de jongen. Deze antwoordde hem met een klein knikje en praatte verder met de klant aan de andere kant van de lijn. 

Zo’n twintig meter verderop zag de man in zijn ooghoeken het blonde meisje voorbijfietsen. Uit haar fietstas stak een grote bos bloemen. Haar haren en jas waren nog steeds nat. Achter hem hoorde hij de jongen zijn telefoongesprek even stoppen, haar hardop groeten, en weer verder gaan met het gesprek. Hij draaide zich om. Het meisje fietste met energie verder. Op de stoep voor de benzinepomp stond de jongen nog, de telefoon stil in zijn hand. Hij keek haar na terwijl ze wegfietste, helemaal tot aan het einde van de straat. Ze keek niet één keer om. De man vervolgde zijn weg en twijfelde even. Hoorde hij daar in de verte nou het geluid van een brekend hart?