maandag 29 maart 2021

#23 Wat heb jij hier?


#23 WAT HEB JIJ HIER?

(172,37 km, Perwijs)

 

‘Wil jij wijn?’ 

‘Ja, doe maar’.

‘Wat wil je? Wit, rood, rosé, bubbels of zullen we een Aperol Spritz nemen?’

‘Nee, doe maar wit.’

‘Chenin blanc, pinot, chardonnay, sauvignon, chablis, viognier?’

‘Doe maar een pinot. Man, wat is het warm. Er staat ook geen zuchtje wind.’

‘Ik zal zo de ventilator deze kant op halen.’

‘Ja graag, dat helpt wel iets denk ik. Daar moeten we toch eens wat op verzinnen.’

‘Wat?’

‘Nou, dat je dat ding dan helemaal hierheen moet zeulen. Dat is toch super onhandig?’

‘Misschien kan ik hier iets in laten bouwen. In dit muurtje zeg maar. Kan ik wel eens vragen aan Ton, als ie het zwembad komt schoonmaken.’

‘De liner begint alweer een beetje vies te worden, zie je dat?’

‘Waar?’

‘Daar, bij het putje.’

‘Verdomme.’

‘Heb jij de steaks nog uit de vriezer gehaald?’

‘Heb ik net in de magnetron gelegd.’ 

‘Je kunt ze toch ook buiten leggen?’

‘Dit gaat sneller, ze moeten ook nog in de marinade. Ga ik zo maken. Eerst een wijntje.’

‘Wat heb jij hier?’

‘Wat?’

‘Hier, bij je arm. Een soort vlekje.’

‘Weet ik veel.’

‘Dat heb ik nog nooit gezien. Jeukt het?’

‘Nee. Het is niks. Ik ga zo de Weber invetten. Wilde jij nog geroosterde bloemkool erbij maken?’

‘Ga ik zo doen.’

 

‘Hoe laat zijn ze hier?’

‘Rond vijf uur, we zouden eerst borrelen.’

‘Oh ja. Nemen ze Philip nou mee of niet? Ik hoop het eigenlijk niet hoor.’ 

‘Haha, het is wel een wijsneus aan het worden.’

‘Moest die niet naar paardrijles of zo?’

‘Ach ja, het is natuurlijk vrijdag. Anja zei het. Eerst borrelen en dan ging ze hem even halen.‘

"Vandaag mocht ik op Silver, ome Bram. Silver is het moeilijkste paard”. Mijn god.’

Dus die eet ook mee. Maar geen vlees hè. Hij is nog steeds vegetariër. Kijk even in de vriezer, volgens mij ligt er nog een notencarré.’

‘Tjongejonge, kan dat kind geen friet halen?’ 

 

‘Waar is trouwens de afstandsbediening van het zonnescherm gebleven?’

‘Die lag hier toch net. Je gaat hem toch niet omhoog doen? We gaan zo op daar op het terras zitten als ze er zijn. Ik zit hier helemaal weg te branden, Bram.’

‘Nee, maar hij moet nog een stukje verder naar beneden kunnen. Zie je. Hier, hij moet eigenlijk helemaal tot hier naar beneden. Ik heb de knop helemaal tot het einde ingedrukt. Hoe kan dat dan? Waar is dat ding?’

‘Ik weet het niet, ligt ie niet op het tafeltje?’

‘Nee, dat zie je toch. Zit jij erop? Ga eens aan de kant.’

‘Bram, doe even rustig, dat zou ik toch voelen.’

‘Ga nou even aan de kant, lieverd, misschien ligt ie daar. Hier. Zie je nou. Je zat er wel op.

‘Hij zat tussen de handdoek. Dat voel ik toch niet? Het is echt een raar vlekje hoor. Kom eens hier.’

‘Nee, laat nou maar. Hier, zie je nou, hij gaat niet verder. Kom op. Hoe kan dat nou? Is de batterij nou al leeg? Dat kan toch niet, we hebben ‘m twee maanden. Dan kan die batterij toch niet leeg zijn?’

‘Doet het ook geen pijn dan?’ 

‘Goddomme. Nou zit ie helemaal vast. Hij gaat geen kant meer op. Hier, ik kan alle knoppen indrukken, maar hij doet niks. Ze moeten van die zaak maar komen.’

 

‘Het ziet er zo raar uit. Zat daar niet een moedervlek? Ja toch? Moet je kijken. Helemaal rood. Daar moet je echt even naar laten kijken hoor, Bram. Kom nou eens even hier.’

‘Corinne, wat zeg ik nou? Hou op. Het is niks. Ik heb me waarschijnlijk gewoon gestoten ofzo. Ik voel niks.’ 

‘Waarom mag ik dan niet even kijken?’

‘Omdat het niks is! Dat zeg ik toch.’

‘Nou, sorry hoor, ik ben alleen maar een beetje bezorgd.’

‘Zeur dan niet zo door. Daar zijn ze.’

 

‘Hoi, wat leuk dat jullie er zijn. Kom verder.’ 

‘Nou nou, dat ziet er lekker uit. Hebben jullie de hele dag in het zwembad gelegen?’  

‘Erbij, erbij. Dit is echt het beste plekje van de tuin wat dat betreft. Lekker aan het bad, af en toe even afkoelen. Wat een hitte hè?’

‘Oh, dat lijkt me zo heerlijk, een zwembad in je tuin. En een buitenkeuken ook. Wat een werk moet dat geweest zijn.’

‘Ja, maar het is het meer dan waard hoor.’ 

‘Nou, Bram, we hebben het merendeel natuurlijk gewoon laten doen. Daar moet je zelf niet aan beginnen natuurlijk.’ 

‘Nee, dat snap ik. Dat zeggen wij ook altijd tegen elkaar, maar dan eindigt het toch altijd met Simon die het zelf probeert te doen.’

‘En wat me dan nooit lukt, en dan laat ik het toch weer door een echte vakman doen.’

‘Die stap slaan wij hier over, Simon. Haha.’

 

‘Maar echt jongens, wat is het prachtig geworden zeg. Wat een luxe!’

‘Ik denk ook wel eens; waar heb ik het aan verdiend dat ik in zo’n mooi huis mag wonen? Ik ben echt zo bevoorrecht.’

‘Dat kan ik me voorstellen, dat je dat denkt.’

‘Maar aan de andere kant; het zijn maar spullen hè? Het belangrijkste is natuurlijk dat je gezond bent.’

‘Precies, en gelukkig zijn we dat.’

‘Kom eens mee, Simon. Moet je kijken. Hier. Alles elektronisch. Zie je dat? Het merendeel bestuur ik gewoon via mijn smartphone.’

‘Geweldig. Is dat allemaal met wifi met elkaar verbonden?’

‘Google is mijn allergrootste vriend.’

 

‘Wij wilden net een wijntje inschenken, willen jullie wat?’

‘Doe mij maar een glaasje rosé, als je het hebt.’

‘Voor mij een glaasje wit. Sauvignon Blanc.’

‘Heb je jezelf aan iets gebrand, Bram?’ 

‘Hoe bedoel je?’ 

‘Omdat je hier bij je arm een rood plekje hebt.’ 

‘Wat een rare plek om je aan te branden, man. Heb je toch zelf verf staan afkrabben?’ 

‘Godallemachtig. Nee, weet ik veel. Ik heb geen idee, oké? Goed, tijd voor belangrijke zaken: wijn. Een rosé en een sauvignon. En dan ga ik daarna die Weber eens even goed invetten. Ik ga steaks grillen.’

 

‘Heb ik iets verkeerds gezegd?’ 

‘Nee hoor, maak je niet druk. Kom, dan gaan we lekker op het terras onder het zonnescherm zitten. Het is hier veel te warm.’

 

 

 

maandag 22 maart 2021

#22 Nele's honger.


#22 NELE’S HONGER.

(166,46 km, Geldenaken)

 

Ze moet dit niet doen. Echt niet. Ze is gewoon gegaan. Met de bus. Helemaal vanuit de stad, met de bus naar een dorpje ergens midden in België. Nog nooit was ze daar. Ze heeft het nota bene opgezocht op Google Maps, dat dorpje, dat huis. Ik heb het ook gezien. De ramen waren dicht, het leek wel een spookhuis. Ik vind het echt niet verantwoord. Ze leest toch wel eens een krant, zou je zeggen. Ze kent de verhalen toch? Hoe is het dan mogelijk dat ze het adres vroeg, een afspraak maakte en nu in die bus zit? Ik begrijp dat niet. Ze kent die gast helemaal niet, wie weet wat voor freak het is. Misschien wel zo één die meisjes in zijn huis lokt. Ik heb haar gezegd dat ze niet moest gaan, maar ze was vastbesloten. Zij denkt dat het veilig is, maar wat weet ze nou helemaal van hem? Niets. Helemaal niets. Enkel een naam en dat is niet eens zijn echte. Ik maak me zorgen.

 

Die hakken zijn het allerslechtste idee dat ik in weken heb gehad, dacht Nele. Na drie stappen vanaf de bushalte voelde ze haar kleine teen al afgekneld in de schoen zitten. Vanochtend had het juist nog de beste toevoeging op haar outfit geleken. Ze wilde het simpel houden. De ietwat nonchalante spijkerbroek met daarboven het bloesje was casual, maar toch met aandacht. De hoge hakken zouden het iets elegants, bijna uitdagends meegeven. Niet dat ze meteen iets wilde, maar toch. Die touch mocht het echt wel hebben. Toen ze de bus instapte voelde ze zich mooi, sterk en aantrekkelijk. Nu kon ze enkel aan de blaar op haar teen denken en vervloekte ze haar eigen mode-opvattingen. Ze had op Google toch gezien dat ze vanaf de bushalte nog een stukje moest lopen? Daarnaast had ze ook heus gezien dat de omgeving geen fancy buurt was. Gympen waren goed geweest. Sterker nog: gympen waren beter geweest. In ieder geval, concludeerde ze terwijl ze een berichtje appte, waren die een stuk minder pijnlijk geweest. 

 

‘Ik denk dat ik bijna bij je om de hoek ben. Ik zie meerdere grote huizen en loop vanaf de bushalte jouw kant op. Kun je mij al zien? Ik draag een bruine jas en zwarte broek.’

 

Nele was gewoon heel erg benieuwd. Zij en #DoKong01 hadden nu drie maanden samen online gegamed en vooral veel gechat. De laatste week zelfs nachtenlang. Het begon toen ze samen in een groep last hadden van een persoon die het belangrijk vond om dit platform te gebruiken om ongevraagd allerlei complottheorieën te delen. De meest onwaarschijnlijke en ongepaste opmerkingen kwamen voorbij. #DoKong01 was die avond de moderator van dienst geweest en had goed ingegrepen door de creep de chat uit te gooien.  Na het akkefietje waren ze de rest van de avond met elkaar blijven chatten. Er was meteen iets in het woordgebruik, de scherpe vragen, de humor wat Nele’s interesse wekte. Na jarenlang gamen had ze hier voelsprieten voor ontwikkeld en nu gingen ze af. Hard. Na zes uur chatten logde ze uit en moest ze toegeven dat ze die nacht geen oog meer had dichtgedaan. Hele gesprekken bleven door haar hoofd spoken al had ze geen idee hoe #DoKong01 eruitzag. En dat was al die maanden zo gebleven.

 

Ze heeft dus geeneens een idee hoe hij eruitziet. Misschien is het wel een oude vieze vent. Of een gast die allemaal jonge meisjes naar zijn huis lokt. Het blijft België, nietwaar. Ken je dat verhaal van die man met die meisjes in de kelder? Hoe heet ie ook alweer? Dutroux. Dat was ook daar in de buurt. Ik weet het zeker. Ik kan me zulke dichte huizen herinneren van de nieuwsuitzendingen in die tijd. Ik krijg er nog kippenvel van als ik eraan denk. Waarom doet ze in godsnaam zoiets? Hoe langer ik erover nadenk, hoe sterker het beeld dat ze uitgemergeld en vies in een kelder voor zich uit zit te staren. Mijn god, ik moet haar appen. Wat heeft ze te bewijzen? Je kunt toch ook gewoon naar een café gaan om vrienden te ontmoeten? Ik snap dat niet.

 

Natuurlijk wist ze wel dat ze iets deed wat anderen niet durfden. Het zou zomaar gevaarlijk kunnen zijn. Nele lachte een beetje in zichzelf. Hoe kon het nou gevaarlijk zijn na al die gesprekken die ze samen hadden gehad? En wat zou er nu eenmaal kunnen gebeuren? Ze gingen gewoon een bordspel doen. Pionnetjes en dobbelstenen. Een keertje offline gamen met een kopje thee erbij en verder niets. Tenminste, nog niet. Natuurlijk stond ze wel open voor iets, dat gaf ze eerlijk toe aan zichzelf. Na maandenlang noodgedwongen binnen te hebben gezeten leed ze overduidelijk aan huidhonger, een term die ze meteen omarmd had. Haar ouders werkten allebei veel en woonden ver weg. Daarbij was er al een tijdje een conflict over geld wat maar doorsudderde en waardoor knuffelen met hen sowieso niet meer gebeurde. Die afstand in dat huis, die koude zakelijke omgang, ze gruwelde ervan. Vriendinnen had ze amper en degenen die ze had, hadden allemaal een vriend. Dat maakte het extra zwaar. Steeds zag ze haar vriendinnen knuffelen met hun vriend en om haar heen bleef ruimte. En die ruimte werd leger en kouder en leger en kouder.

 

‘Je staat voor mijn deur zie ik. Gimme a sec, dan kom ik eraan. Sta nu ff boven met iets in mijn handen.’ Smiley met tong uit de mond, emoticon van spierbal, emoticon van slak. Nele glimlachte. Nog heel even en dan is het zover: de ontmoeting, live, face to face. ‘Geen probleem, ik wacht wel even’. Smiley met glimlach, smiley met aureooltje, gifje van wachtende Cookie Monster. Ongeduldig keek ze om zich heen. Het is hier wel een uithoek, dacht ze. Ik snap wel dat je voornamelijk online bent: hier valt geen bal te beleven.

 

Ik vind het ook helemaal niks voor haar om dat zo te doen. Normaal is ze helemaal niet zo’n held. Ze durfde vroeger niet eens het woord te nemen in de klas, kreeg ze meteen een rood hoofd. Ik weet nog goed dat we daar vaak om hebben gelachen. Het voelt alsof we haar kwijtraken. Dagenlang zit ze online op haar kamer en wil niets meer afspreken. Ik begrijp sowieso niet wat je daaraan vindt, dat gamen de hele dag. Het schijnt een hele community te zijn, dat spel dat ze speelt. Wist je dat? Waarschijnlijk heeft ze daarbinnen een heel sociaal leven opgebouwd met mensen die ze niet kent. Goed, ieder zijn ding zullen we maar denken, maar om dan zo’n risico te nemen? Zelf zou ik toch eerst een foto willen zien of een keer beeldbellen ofzo. Dan kun je beter inschatten wat voor een gast het is. Toch?

 

Daar stond ze dan voor de deur van een vreemde. Nele wachtte af en keek naar het huis. Het zag er precies uit zoals ze op Google Maps had gezien. De vitrages gesloten en voor een van de ramen stond een plastic bloemstukje. Boven stond een klapraam open. Erachter zag Nele nog net een pop staan, een action figure, die op streetview niet te zien was. Ze herkende Chewbacca uit Star Wars en gniffelde: hier moet ze wel goed zitten. 

Toen hoorde ze achter de deur iemand snel de trap af rennen. ‘Moment! Ik kom eraan!’ In de weerspiegeling van het ruitje van de voordeur zag ze haar eigen gespannen gezicht. Ze blies flink uit en fatsoeneerde nog even de lok van haar lange bruine haar. Toen klonk het geluid van een tweetal sloten die open werden gedaan. Het gordijntje achter de voordeur bewoog en er verscheen een schim. De spanning werd haar bijna te veel toen de deur zich langzaam opende. 

‘Hoi, jij moet Nele zijn, wat leuk dat ik je eindelijk eens in levenden lijve zie. Grappig, je ziet er eigenlijk best wel uit zoals ik me je had voorgesteld’. Neles adem stokte. Dit was zelfs beter dan dat zij zich had voorgesteld. Veel beter zelfs. Voor haar stond het mooiste, werkelijk het allermooiste meisje dat ze ooit zag. 


Op dat moment hoorde Nele dat er een appje binnenkwam. Het was Sarah. Nele had even geen tijd om te reageren. Straks, straks zou ze terugschrijven dat het goed met haar ging. Heel goed zelfs. Het allermooiste meisje draaide zich om en liep naar boven de trap op. ‘Kom verder, kom verder’, zei ze. En lachend volgde Nele het meisje en haar blonde vlecht mee naar boven terwijl in haar buik vlinders vrolijk mee de trap opvlogen.

 

 

 

 

 

 

 

 

maandag 15 maart 2021

#21 Ontvreemd huis.

 



#21 ONTVREEMD HUIS.
(160,78 km, Zittert-Lummen)

 

 

‘Goedemiddag meneer.’ 

‘Goedemiddag.’

‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’

‘Ik wil graag een melding maken van een diefstal.’

‘Oei, dat is niet zo mooi.’

‘Inderdaad.’

‘En wat kan ik opschrijven dat is ontvreemd?’

‘Mijn huis.’

 

‘Pardon?’

‘Mijn huis. Mijn huis is gestolen.’

‘Bedoelt u uw camper? Uw tent? Uw caravan?’ 

‘Neen, mijn huis zeg ik toch?’

‘Mijn excuses. Uw huis. En waar stond uw huis?’

‘Net buiten het dorp meneer. Vlak voor een stukje bos. Het bos is er nog, het huis is weg.’

‘En sinds wanneer mist u uw huis?’

‘Sinds vanochtend. Ik kwam terug van een zakenreis. Ik zit in de uienteelt, moet u weten. Ik was een weekje naar Geneve en toen ik vanochtend mijn oprijlaan op wilde rijden was het weg.’

‘Uw huis?’

‘Ja, en mijn oprijlaan.’

‘Uw oprijlaan is ook ontvreemd?’

‘Inderdaad meneer.’

‘Zet ik er dat even bij. Nog meer?’

‘Ik kon het slecht zien vanochtend aangezien het nog donker was, maar toen het begon te schemeren werd het duidelijker. Alles is weg.’

‘De oprijlaan, uw huis, uw…’

‘Schuurtje, tuin, badkamer, dak, wandmeubel, spouwmuur, afvoerputje, bijkeukentegels…’ 

‘Momentje, zo snel schrijf ik niet…afvoerputje, bijkeuken…’

‘..tegels.’

‘Bijkeukentegels.’

‘Schrijft u nu maar snel op dat alles weg is. Och och, als ik er nog lang over nadenk wordt het enkel maar pijnlijker.’

 

 

‘Was er nog iets blijven liggen of…’

‘Enkel zand en wat losse stenen van de fundering. Verder niets.’

‘Tja, dat is inderdaad niet veel.’

‘Zegt u dat wel.’

‘Maar de rest van het perceel was er nog?’

‘Ja, het hele stukje bos stond er nog. Maar mijn hele huis, weg.’

‘Wilt u een glaasje water?’

‘Ja, heel graag.’

‘Het is ook niet niks, dat begrijp ik. Gaat het weer een beetje?’

‘Dankuwel.’

‘Dan gaan we verder. Ik moet dit even vragen. Heeft u enig idee wie dit gedaan zou kunnen hebben?’

‘Neen. Er waren wel regelmatig mensen die naar mijn huis keken. U moet weten dat het een erg mooi huis was, met ornamenten op het plafond en klimrozen tegen de gevel. Sommige mensen vonden het zo mooi dat ze er foto’s van maakten. Ik heb zelf altijd vermoed dat dit toeristen waren. Je hoort wel eens dat die hier in de buurt komen. Toeristen maken foto’s zodat ze later nog eens terug kunnen kijken waar ze geweest zijn. Dat lees je wel eens. Maar het lijkt me erg sterk dat een toerist mijn huis meegenomen heeft.’

‘Dat past ook niet in een rolkoffertje!’

‘Neen, inderdaad…’

 

‘Mijn excuses, ik maakte een grapje, maar dat is nu een beetje ongepast.’

‘Het is al goed. Het is alleen dat het zo’n bijzondere aanblik geeft, zo’n leeg kavel. Zo staat je waterkoker er, zo is ie weg. Bij wijze van spreken dan. Want een huis betekent natuurlijk wel iets meer dan alleen de plek waar je waterkoker staat.’

‘Dat begrijp ik. Het bed bijvoorbeeld.’

‘Mijn god. Mijn bed. Dat is natuurlijk ook weg.’

‘Tja, dat zal nog wel even duren. Dat u dingen mist. Ik heb hier een lijst die u kunt invullen. Telkens als u zich iets herinnert dat u ook mist, kunt u dat hier op vermelden, dan weten wij waar we naar uit moeten kijken. Wie weet vinden we het nog. Ik zet er voor nu alvast ‘bed’ op.’

‘Ja, dankuwel.’

 

‘Dan moet ik nog even terug naar de wie-vraag. U bent hier tenslotte op het politiebureau en aan ons is het om uit te zoeken wie uw huis gestolen zou kunnen hebben. Zijn er mensen waarmee u in onmin bent? Die u of uw spullen iets zouden toewensen? Verdriet of gemis bijvoorbeeld?’

‘Ik kan me zo niemand voor de geest halen. De kapper in het dorp heeft me wel eens een kruiwagen geleend die ik wat laat heb teruggebracht. Ik kan me herinneren dat hij daar wat verbolgen over was. Hij had namelijk een aantal laurierstruiken gekocht voor achter in zijn tuin en doordat hij niet de beschikking had over zijn kruiwagen, kon hij ze niet makkelijk planten. Hij heeft toen de struiken achter in de auto gelegd en ze via het grasveld daarheen gereden. Dit was weer funest voor het gazon. Ik begreep heel goed dat hij hier wat boos over was. Ik heb geprobeerd het goed te maken door hem, naast de kruiwagen, ook een doosje gazonmest te geven. Maar goed. Dit alles was zeker acht jaar geleden. En sindsdien zijn we op zeer goede voet met elkaar. Wat denkt u? Zou het kunnen zijn dat hij gisteren wakker werd en er alsnog een punt van wilde maken? En dat het in zijn hoofd zo groot werd, dat hij besloot mijn huis weg te nemen?’

‘Ik acht die kans vrij klein.’

‘Want dat kan natuurlijk wel. Soms word ik ook wel eens wakker met een vervelend gevoel dat ik overhield van een droom. Ik kan daar dan zeker nog een uur last van hebben.’

‘Meneer, ik werk nu twaalf jaar bij de gendarmerie en nog nooit heb ik zoiets meegemaakt. Ik denk niet dat het uw kapper was.’

 

‘Verder zou ik het niet weten.’

‘Zijn er mensen die een grapje met u willen uithalen? Vrienden van het café bijvoorbeeld? Het gebeurt wel eens dat dorpen een beeld of verenigingen een mascotte kwijt zijn. Vaak is het dan een grap, uitgevoerd door een naburige vereniging of groep.’

‘Een grap? U bedoelt dat iemand het wegneemt om mij te laten schrikken en dan later weer gewoon terugbrengt?’

‘Precies. En dat gebeurt vaker dan u denkt. Zeker met grote dingen. Afgelopen jaar verdween er op die manier een bronzen ezel, een touringcar en een marmeren plaquette. Allemaal als grap. Dus denkt u eens na. Zijn er mensen in uw omgeving die u een poets willen bakken? Een practical joke? Heeft u een hobby, een club waar u vaker bent?’

‘Ik ga nooit op cafe. Een pint drink ik thuis wel. Daar ben ik veel te druk voor. En daarbij hou ik van de stilte. Verder verzamel ik oud keukengerei. Och nee, die ben ik ook kwijt. Mijn verzameling!’

‘Ik schrijf het op de lijst. Oud keukengerei.’

‘Maar dat verzamelen, dat doe ik alleen. En ik tennis.’

‘Aha. Tennis.’

‘Tja. Ik heb me op mijn veertigste bedacht dat ik ook af en toe lichaamsbeweging nodig heb. Het werd tennis, aangezien er een vereniging van om de hoek zit.’

‘Zeer gezond. Maar ook sociaal. Dat zijn getapte, gezellige mensen; mensen die tennissen. Die houden wel van een grapje.’

‘Vertelt u mij wat. Ik ben er ook enkel om te sporten. Verder niet. Men spreekt er frans.’

‘Is dat bijzonder?’

‘Neen, maar u hoort het. Ik ben van origine Vlaamstalig en ben dan ook geneigd dit te spreken.’

‘Maakt men daar een probleem van?’

‘Neen, geen probleem. Maar men wil mij er wel mee plagen.’ 

‘Ze maken grappen, bedoelt u?’

‘Ach, plagerijtjes. We zitten hier tenslotte op de grens.’

‘Gebbetjes? Kwinkslagen? Gekkigheitjes? Geintjes? Geestigheden?’

‘Zo zou je het kunnen noemen. Ik laat ze maar. 

 

Maar wacht. Wacht eens even. Bedoelt u nu wat ik denk dat u bedoelt?’

‘Het zou zomaar kunnen.’

‘U bedoelt dat de mensen van de tennis met mij een grap uithalen?’

‘Ik acht het mogelijk.’

‘Dus het zou kunnen dat, terwijl wij hier spreken, mijn huis weer terug wordt gezet?’

‘Het zou een goede grap zijn.’

‘Daar zouden ze me inderdaad tuk mee hebben.’

‘Hoe laat ontdekte u dat het huis verdwenen was?’

‘Vanochtend om zeven uur.’

‘Het is nu bijna twee uur. Bent u in de tussentijd nog daar geweest?’

‘Neen, ik moest hier wachten op mijn beurt aangezien er nog twee mevrouwen voor mij waren.’

‘Ach ja, mijn excuses nog daarvoor. Maar we zijn inmiddels dus alweer uren verder. Wellicht is het goed even te gaan kijken.’ 

‘Laat ik dat doen, dan bel ik u wanneer ik er ben.’

‘Doet u dat.’

 

 

‘Goedemiddag brigadier. Nou, u raadt het nooit.’

‘Het huis staat er weer?’

‘Het staat er weer. Alsof er niets is gebeurd. In de tuin staat een bord. Groot staat erop; ‘ici on parle Wallon.’

‘Hier spreken wij Waals.’

‘ik weet wat er staat. Ik spreek ook frans. U had gelijk, het was een grap. Ik lach me werkelijk suf.’

‘Dus u kunt het wel waarderen?’

‘Dat niet. Ik heb besloten het dorp de rug toe te keren. Morgen ga ik eens een kilometer verderop kijken voor een kavel. Als het zo makkelijk is het huis weg te nemen, pak ik het zelf op en zet ik het ergens in Vlaanderen. Dan zoek ik daar wel een tennisclub. Heel erg bedankt.’

‘Succes meneer. En neem het niet te zwaar.’

‘Welnee. Ik weet het nu. Mensen die tennissen, die houden van een grapje.’ 

 

 

 

 

maandag 8 maart 2021

#20 Aan het eind van Welkom.

 


#20 AAN HET EIND VAN WELKOM.

(153,10 km, Tienen)

 

Pats. Het volle glas Stella Artois spatte vlak boven zijn hoofd uiteen tegen de muur. Ronnie dook net op tijd ineen. Stukjes glas landden op zijn schouders en in zijn haar. Bier droop langs oude reclameborden en over een aankondiging van de plaatselijke toneelvereniging waarvan de voorstelling al drie weken geleden was gespeeld. Gelijk was er rumoer in café Welkom. Twee andere gasten schoten in een reflex omhoog en doken in de hoek bij de flipperkast. 

Hé! Hé! Hé’, klonk het van achter de bar. Bruut werd het overstemd door de bulderende stem van Stefaan. 

‘Zeg sorry! Zeg sorry, zeg ik! Wat? Oh ja? Oh ja?’ De forse dertiger liep een paar stappen naar voren en hief allebei zijn armen uitnodigend in de lucht. ‘Kom dan. Kom hier dan. Wees een vent en kom godverdomme hier zeg ik. Dat ik je voor je grote bek sla.’

            Met één beweging gooide hij het tafeltje voor de neus van Ronnie aan de kant. Het volle glas de Koninck sloeg samen met de asbak stuk op het biljart. Snuivend sleurde Stefaan hem bij zijn jasje uit de bank en nog voor de tengere garagehouder het doorhad, kreeg hij een stomp recht op zijn oog. Deze kwam zo hard aan, dat hij door zijn knieën zakte. Versuft landde hij tussen glassplinters en bier. 

 

            ‘Mannen, alsjeblieft!’ Axel liep achter de bar vandaan en probeerde het nog te sussen. Na dertig jaar het café te hebben bestierd kende hij dit soort voorvallen wel.  Tussenbeide springen had geen zin meer op zijn leeftijd, maar zijn grijze haren en vaderlijke houding gaven hem aanzien. Tenminste, normaliter wel.

            Axel had gezien dat Ronnie binnen was gekomen. En hij wist ook dat Stefaan naar het toilet was. Het viel hem al op hoeveel hij het afgelopen uur op zijn horloge had zitten kijken. En die drie pinten waren er ook iets te snel ingegoten. 

‘Gaat het goed, Stefaan?’ had Axel voorzichtig gevraagd terwijl hij de koelkastjes onder de bar aan het bijvullen was. Stefaan had kort gegromd en nog een vierde pint besteld. Axel had het er maar bij gelaten, maar toen Ronnie binnenstapte begreep hij meteen wat er aan de hand was. Het was simpele pech dat deze onvermijdelijke confrontatie nu precies in zijn café moest gebeuren. Dit gevecht zat er aan te komen. Al weken.

 

Ronnie had blijkbaar iets tegen de politie gezegd over wat er zoal achter in de kofferbak van de Honda van Stefaan lag toen hij voor een onderhoudsbeurt kwam. Stefaan had er problemen met justitie door gekregen. De geldboete die hij kreeg was niet leuk geweest, maar was nog wel te dragen. Lastiger was dat hij daardoor ook gedonder met zijn ouders kreeg en zijn vriendin na een avond vol ruzie bij hem wegliep. Kortom, het ging in die tijd niet zo goed met Stefaan en daarom zag Axel hem vaker dan goed voor hem was. Flink wat zware bieren had de eens zo vrolijke jongen aan de bar zwijgend weg zitten drinken. 

Juist de afgelopen twee weken dacht Axel dat de jongeman het weer een beetje voor elkaar kreeg. Hij was weer in gesprek met zijn ouders, en vorige week zaterdag was er aan de rand van de bar iets moois opgebloeid tussen hem en slagersdochter Angèle. Het was lang geleden dat hij Stefaan zo had zien lachen. Axel voelde zich een beetje vader voor de vaste gasten en hem te zien lachen deed hem goed. Vrolijk had hij die avond schaaltjes garnalenkroketjes op de bar gezet. Van het huis.

 

Nadat Ronnie was opgekrabbeld, leek er geen houden meer aan. Alsof het twee honden waren rolden, gromden en blaften de mannen door het ooit zo drukke biljartcafe. Niets bleef gespaard. Axel probeerde van een afstandje de jongens tot bedaren te brengen, maar de agressie was zo groot, dat hij nodeloos moest toezien hoe de inboedel van zijn café vakkundig aan gort werd geslagen. 

Stefaan landde na een trap tegen de schenen en een duw met zijn rug op het biljart. Woest trok hij de lamp die erboven hing van het plafond en probeerde wild zwaaiend Ronnie te raken waarbij hij de trofeeënkast van de muur sloeg. Ondertussen trok Ronnie de zware spaarkas van de muur, slingerde die het café in en raakte vol de schouder van Stefaan. Hij brulde het uit van de pijn. 

 

Niets bleef gespaard. Tafels, stoelen, de kapstok, de flipperkast, alles sloegen ze tot splinters en glas. Het was een chaos. De twee andere gasten waren inmiddels naar buiten gevlucht en sloegen het gevecht gade vanaf de andere kant van de straat. Uiteindelijk duwde Stefaan de versufte en bloedende Ronnie met luid gerinkel door de ruit van het café. Het bleek het slotakkoord. Kermend bleef de man op het stoepje liggen. Stefaan stapte zwijgend met grote passen naar buiten, spuugde nog even op de garagist en liep vloekend weg. De gasten ontfermden zich over Ronnie en namen hem mee naar dokter Verhaegen om de snee boven zijn hoofd te laten hechten. 

 

Axel bleef alleen achter in cafe Welkom. Zwijgend keek hij om zich heen. Het was een ravage. Niets was nog heel. Het leek alsof er een orkaan door de kleine ruimte was getrokken. De vloer was bezaaid met glas, stukken hout, bloed, reclameborden en bierflesjes. Axel wist het. Dit was de druppel. Er was simpelweg niets meer van het café over. Hij had geen puf meer om het op zijn oude dag opnieuw op te bouwen en besloot hier, tussen de resten van wat ooit zijn gezellige cafeetje was, dat zijn leven als cafébaas eindigde. 

 

In het schuurtje achter het café vond Axel een doosje. Ooit hadden er bierglazen in gezeten van brouwerij de Ryck in Herzele. Mooie hoge rechte glazen met een ribbeltje die een stootje konden hebben. Axel kon nog steeds genieten van de schoonheid van een goed glas bier. Perfect geschonken in een schoon glas, pronkend naast het flesje, etiket trots vooruit. Zo moest het, niet anders. Tweehonderdvijfenzeventig soorten had hij ooit op voorraad gehad. De laatste jaren kwam hij niet verder dan zeventien, maar dat waren wel de pareltjes. Liefde had hij erin gestoken. Al de liefde die hij bezat en nu was alles kapot. In elkaar getrapt door zijn eigen gasten die hij als die tijd als zijn zonen had beschouwd. Het moest blijkbaar zo zijn.


Axel liep met het doosje het café binnen en begon de medailles en bekers van de grond te rapen. Dit eerst maar, dacht hij. Het is gewoon heiligschennis om ze zo op de vloer te laten liggen. Voorzichtig zette hij de bekers die verspreid door de zaak lagen naast elkaar in het doosje. ‘Tweede prijs carambole heren Hoegaarden’ was nog heel, ‘eerste prijs najaarswedstrijd Zuurbemde’ mistte een zilveren biljartertje en de ‘zesde prijs teamwedstrijd 2003 Leuven’ was in tweeën gebroken. Hij moest met de mannen van de biljartclub maar eens op zoek naar een nieuwe plek. Helaas. Dertig jaar waren ze hier Welkom geweest.

 

 

 

 

 

 

 

maandag 1 maart 2021

#19 Groeimoeite.


#19 GROEIMOEITE.

(146,55 km, Glabbeek)

 

 

Och, kijk hem nou zitten. Kom, iets meer naar hier, anders ziet ie ons. Dikke tranen. Kijk dan toch. Het is soms nog zo’n jongetje, vind ik. 

Hij heeft niet door dat we hem zien. Ik geef toe: regelmatig sta ik hier naar hem te kijken als ik in de tuin bezig ben. Kijkend uit het raam van zijn kamer, langs de vitrage, zijn hoofd leunend tegen het kozijn. Het is zijn veilige plek, altijd al geweest. Vroeger reden er autootjes over de vensterbank en ’s avonds trok de Disneylamp figuurtjes over het raam. Tegenwoordig staart hij voor zich uit in de verte. Diepe gronden, vermoed ik. 

 

Het valt me op dat hij steeds harder met de deur slaat. Dat theatrale stampen op de trap als hij huilend naar boven rent. Dat vloeken en schelden wat volkomen onlogisch uit zijn mond komt. Jammer voor hem dat zijn kamerdeur zo weinig kabaal maakt als hij hem dichtgooit. Dat heb je net iets te goed laten maken.

Wat een geluid komt er uit zo’n knul. Ja, schatteke, je verwensingen kunnen we goed horen vanaf beneden. Dat is dan weer jouw geluk, dat we in zo’n oud huis wonen. Gehorig als de pest. Verder is het niet de plek waar je als dertienjarige wil wonen, dat snappen we ook wel. Te ver bij de rest vandaan, geen vertier, lang fietsen naar school, voetbal en alles. En alleen met ons. Helaas. 

Dat moeten we ook nog eens een keer uitleggen, of is dat meer iets voor als hij ouder is? Hij zal er toch een keer naar vragen. Gaan we eerlijk zijn of nog even niet? Enfin, voor nu zal hij ermee moeten dealen dat hij de enige puber is in dit huis. Ik vind het eigenlijk ook wel voldoende, ééntje. Mijn god, wat jij? 

 

 Ja knul, alles is oneerlijk, niemand snapt jou en wij al helemaal niet. Je hebt volkomen gelijk. Ik bén ook stom. Dat hoor ik te zijn. Ik ben namelijk je moeder. Ik moet irritante dingen zeggen. Wij moeten je niet je zin geven. Dat stond in je gebruiksaanwijzing die we erbij kregen toen je geboren werd. Dat was nogal een flink dik boek, kan ik je zeggen. En hou je maar vast, we zijn nog niet eens op de helft. 

 

Zonet haalde ik de was van het rekje; zijn onderbroeken, spijkerbroek, trui en ik dacht; hoe lang is het geleden dat hier elf van die kleine rode voetbalbroekjes hingen te drogen in de tuin? Al die zaterdagen dat we het halve team achterin de auto propten en naar een uitwedstrijd reden? Het voelt echt als vorige week. 

Kijk hem. Zijn haren zijn langer, zijn blik donkerder. Die onhandig lange benen. Ik zie hem nauwelijks meer. Hele dagen hangt hij daar in het raam. Waar zou hij aan denken als hij zo staart? Vroeger vertelde hij toch alles? Wanneer hij uit school kwam kreeg ik de verhalen van de juf, van de vriendjes, de ruzies en de vriendinnetjes. Zelfs de eerste zoen na het galafeest mochten we horen. Tot die ene dag dat plots alles anders bleek te zijn. Nog steeds begrijp ik niet waar het vandaan kwam. Jij? Had het een aanleiding? Of was het gewoon ineens het nieuwe normaal? Vanaf die dag geen knuffel of zoen meer voor het slapengaan, ineens ging de badkamerdeur op slot en werd de informatievoorziening volledig stil gelegd, zeg maar. Niets horen we meer sinds hij ons buitensloot. 

 

 ‘Goed’, ‘gewoon’, ‘daarom,’ ‘lamenou’. Soms verlang ik zo naar een gewoon gesprek. Met een vraag en een antwoord. Hoe lang is dat geleden?

 

Wat heeft ie nou? Een reep chocolade? Waar heeft ie die vandaan? Heeft ie die gehaald in het dorp? Zulke repen koop ik nooit. Kijk dan, hij eet hem helemaal op. En met wat een tempo. Heb jij hem die gegeven? Natuurlijk maakt me dat uit. Hij kan dat toch gewoon vragen, dan haal ik wel chocolade in de winkel. Nondeju, die halve reep heeft hij al op. Straks is ie kotsmisselijk. We hebben goddomme net gegeten. Natuurlijk begrijp ik wel dat hij zakgeld heeft, maar daar hoeft ie dan toch geen chocolade van te kopen? Weet ik veel. Cadeautjes voor feestjes, kleding, misschien een keer een bakje frietjes na de voetbaltraining, maar toch niet van die grote repen chocolade? Wat zit je nou te lachen? Geef jij hem extra geld voor die troep? Nou dan. 

 

Sorry. Ja, dat is goed. Tot zo.

 

Hey. Ja, ik sta er nog steeds. En hij zit daar nog steeds. Ik kom hier maar niet weg. Hij doet niets, alleen maar kijken. En ik kan mijn ogen maar niet van hem afhouden. Af en toe zie ik dat jongetje dat bij de schoolarts in zijn onderbroekje staat. Dat jongetje met die grote bruine ree-ogen. En dan knipper ik een keer en zie ik zijn harde blik vlak voordat hij de keukendeur hard voor mijn neus dichtgooit. 

Net keek hij richting de overkant en zag ik ineens een jonge versie van mijn vader zitten. Die kon met een kwaaie kop ongelofelijk zuur de andere kant op kijken. Dat is het. Ik ben bang dat hij zoals mijn vader wordt.

Waarom kunnen dingen niet blijven? Waarom moet alles steeds maar weer anders? Dit hele dorp, er verandert nooit iets. Zo nu en dan komt er een huis bij, af en toe knapt iemand een schuur op en heel soms verdwijnt een winkel. Maar het blijft het dorp. En daarom woon ik hier zo graag: veranderingen gaan hier tergend langzaam. Waarom moet hij zo snel gaan?

 

Zal ik je eens iets raars zeggen? Beloof me niet te lachen. Ik wil weer gewoon elke middag bij school staan. Ik wil op het schoolplein wachten samen met de andere ouders en me aan hen irriteren. Geloof me, nooit had ik gedacht dat ik dat echt ging zeggen, maar ik mis het. Ik mis het gezeur en gezeik op de docenten. Ik mis die scheve blikken en de bondjes, de verwijten en de jaloezie. Maar dan kwam telkens weer dat heerlijke moment als de deuren opengingen en hij met zijn armpjes wijd en dat rugzakje naar me toe kwam rennen. Rennen, weet je wel, rennen zo hard hij kon. Hij rent nooit meer. Hij sjokt, sleurt en zeult zijn lijf door de dagen. Alles lijkt hem moeite te kosten. 

Ik weet het wel, het hoort er allemaal bij. Ik heb ook die gebruiksaanwijzing gelezen. Maar ik moet je eerlijk toegeven, toen ik vroeger dat boek wel eens doorbladerde zag ik het mezelf helemaal doen. Ik wist zeker dat ik met een puber kon leven. Maar om zijn moeite te zien, die zorgelijke ogen zo eenzaam langs de vitrage te zien staren, kost me moeite. Urenlang sta ik hier zonder woorden naar hem te staren. Ik doe hetzelfde als hij zonder te weten waar zijn zorgen over gaan. En dat doet pijn. Het is mijn eigen groeipijn, dat weet ik wel. Daar helpt zelfs een reep chocolade niet tegen. 

Kom, we gaan naar binnen.