maandag 31 mei 2021

#33 Gezamenlijk groen.

 


#33 GEZAMENLIJK GROEN.

(246,11 km, Sivry-Range)

 

Toen Tom zijn koffiebeker afspoelde en even naar buiten keek zat ze pontificaal voor de keukendeur. Ze had het ligbed een aantal keren verschoven tot ze precies helemaal in de zon zat. Het ding stond overdwars voor het raam van Tom’s keuken. Over het ligbed lag een felgekleurde badhanddoek van Gran Canaria. 

‘Blijf maar even binnen,’ zei hij tegen zijn dochter die met haar neus tegen de ruit van de deur naar de buurvrouw keek. 

‘Huh?’ giechelde ze. Nog nooit had ze de buurvrouw in haar badpak gezien. ‘Buurvrouw heeft echt hele witte benen, papa.’ 

‘Precies meisje, ik denk dat ze daarom lekker in het zonnetje wil zitten. Ga jij lekker even met de Barbies?’ 

Tom opende de deur en stapte naar buiten het terras op. Vogeltjes floten en boven zijn hoofd dreef een enkel wit wolkje door een verder volkomen blauw vlak. Het was erg warm. 

‘Goeiemiddag buurvrouw, is het een beetje vol te houden in de zon?’ Tom probeerde het luchtig te houden.

‘Donder op Tom. Je weet dat ik niet meer met je praat.’ 

‘Sorry, ik stond in de keuken en ik dacht…’

‘Je moet niet denken, dat is niet goed voor je. Je had de vorige keer moeten denken toen je zwaar over mijn grenzen ging.’

‘Ik heb je toch uitgelegd dat ik het zo niet bedoelde?’

‘Jaja, en dat moet ik geloven? Dat je het “zo” niet bedoelde? Ga toch weg man. Smeerlap. Je bent te ver gegaan.’

 

Tom wist hier niets op te zeggen. Hoe vaak kon je excuses maken? Hij had er werkelijk niets vervelends mee bedoeld toen hij haar had gevraagd of ze een keer wat met hem wilde gaan drinken. Het leek hem gewoon een goed idee. Zeker nu ze samen een tuin deelden.

 

Die laatste keer was het eigenlijk best gezellig met haar geweest. De kille sfeer die er de afgelopen maanden had gehangen leek die middag wat op te warmen. Samen hadden ze de bamboe achter in de tuin weggehaald en wat nieuwe plantjes gezet. Tenminste, Tom had de woekerende struik uitgegraven en zij had overal nieuwe bloemetjes in zijn tuin geplant. Vanaf dat moment was het hun gezamenlijke tuin. Tom had achteraf twee alcoholvrije biertjes uit de koelkast gehaald. Zwijgend hadden ze gedronken terwijl ze naar het resultaat van hun werk keken. 

Uit aardigheid (en eerlijk gezegd ook om de stilte te doorbreken) had hij gezegd: ‘Nou buurvrouw, gezellig. Moeten we misschien eens vaker doen. Een biertje drinken. Hier in de tuin. Of een keer op een terras ofzo. Kan ook.’ Dit was blijkbaar een hele foute zin. 

 

Tom had er sindsdien vaak over nagedacht en kon nog steeds niets bedenken wat hier nu zo fout aan was en welke grens hij nu zo grof had overschreden. Er was iets met vrouwen en communicatie wat hij maar niet begreep. Ze leken dingen in zijn woorden te horen die er naar zijn idee niet waren. Met zijn ex-vrouw was dit ook ingewikkeld geweest en nu al hield hij zijn hart vast voor de puberteit van zijn dochter. Gelukkig was ze pas zeven en had hij nog een tijdje.

‘Ik zou het heel erg op prijs stellen als je nu weer naar binnen gaat, Tom. Ik voel me er niet prettig bij dat ik hier in mijn badpak lig en jij erbij staat te loeren.' 

‘Ik kwam enkel even groeten, Silvia. Ik loer niet. Je ligt voor mijn keukendeur.’

‘Ik lig in onze gemeenscháppelijke tuin, Tom. Je moet niet denken dat je de hele tuin voor jezelf kunt opeisen. Bij mij komt vanmiddag pas een stukje zon, maar dan heb ik helemaal geen tijd, want dan moet ik werken. Ik weet trouwens niet waarom ik dit aan jou vertel.’ 

Silvia sloeg haar benen naar de zijkant van de stretcher en ging rechtop zitten. Strak keek ze Tom aan. 

’Alsof ik me aan jou moet verantwoorden dat ik even in mijn tuin ga liggen. My god.’ Snel pakte ze de badhanddoek en sloeg hem om haar witte lijf. 

‘Mag ik álsjeblieft even, ja?'

 

Even dacht Tom terug aan hoe de tuin er vorig jaar uit had gezien. Ook toen was het een warme zomer geweest. Dagenlang had zijn dochter in het badje gespeeld dat hij op het stukje gras had neergezet. Aan het einde van de dag stampten ze samen door de plasjes in natte gras rondom het opblaasbare ding. Ze hadden allebei de slappe lach gehad.

 

 Toen de bladeren van de bomen in het gras vielen was Silvia naast hem komen wonen. Al snel was de overgang tussen haar tuin en die van Tom vervaagd. Silvia verwijderde de schutting tussen de terrassen tegen het huis (‘dit scheelt zoveel licht buurman, ik voel me anders zo opgesloten’) en vroeg of de Rododendron verplaatst kon worden (‘ik wil hier een moestuintje maken en dat ding haalt alle voeding uit de grond.’). De afscheiding werd leger en leger. Of ‘meer opener’, zoals Silvia het noemde. 

 

Twee weken geleden stond ze in de deuropening van haar keuken toen Tom in de tuin het gemaaide gras uit het gazon harkte. Ze zette haar handen in de zij en keek de tuin in. Tom voelde haar blik, maar harkte onverstoorbaar verder. Toen begon ze te praten. Tom had niet het idee dat er een antwoord van hem verwacht werd. Het was dan ook geen gesprek, eerder een monoloog. 

‘Wat grappig he, buurman? Als je zo kijkt, is het net of het één grote tuin is. Leuk toch? Zeg, misschien moeten we dát gewoon doen. Die lijnen die de gemeente trekt, waarom zou je daarnaar luisteren. Toch? Dat is voor die kleine van jou ook veel leuker, een grote tuin. We maken er een buurttuin van! Een collectief stukje groen!’ Uit het niets had ze haar klompen aangetrokken en begon ze zonder zijn antwoord af te wachten haar tuinmeubilair op zijn grasveld neer te zetten. Hierna sleepte ze een aantal potten van haar kant naar de zijne en andersom. 

‘Zo. Moet je kijken wat leuk. Een grote tuin’, hijgde ze tevreden. Tom had ademloos staan kijken. Hij had nog steeds de hark in zijn handen. Op zich was het een aardig idee, dat moest hij toegeven. Een grotere tuin had hij altijd al wel gewild maar dit ging allemaal wel heel snel. 

 

            In de praktijk was de tuin toch wat minder gemeenschappelijk geworden dan het plan was. Natuurlijk had zijn dochter, die erg van voetbal hield, een keer in de tuin met hem gespeeld. Zeker tien minuten hadden ze samen uitgelaten de bal door de twee tuinen, die nu één waren, heen en weer geschopt. Silvia was verstoord naar buiten gekomen. 

    ‘Zouden jullie alsjeblíeft niet in de tuin willen voetballen? Ik ga een enorme rotperiode door en kan die herrie er echt niet bij hebben’. 

    Zonder op antwoord te wachten, had ze de deur weer achter zich dichtgedaan. Het was wederom geen vraag geweest, eerder een opdracht. Hij had zijn dochter aangekeken en gezegd; ‘kom, wij gaan lekker chocolademelk drinken’. Dat hielp altijd.

 

            Silvia klopte de grote handdoek uit en begon hem weer uit te spreiden over het ligbed.

‘Buurman, als je niets zinnigs meer te zeggen hebt, wil je dan naar binnen gaan? Volgens mij zijn we uitgepraat en ik heb stampende koppijn van je gekregen.’ Ze ging liggen en sloot haar ogen. Het gesprek was afgelopen. Dat was hem wel duidelijk.

 

Tom stapte terug de keuken in. Binnen haalde zijn dochter haar neusje weer van de ruit af. Al die tijd had ze erdoor naar de buurvrouw staan kijken. 

‘Mag ik straks ook in mijn badpak, pap? En gaan we dan het zwembadje opblazen?’

‘Ik weet het veel beter gemaakt schat. We gaan de tas pakken en dan naar het grote zwembad om te zwemmen en frietjes én ijs te eten!’ 

Wild juichend rende de kleine de trap op naar haar kamer. Van die zin had de kleine vrouw geen woord verkeerd opgevat. Er was nog hoop voor hem.

            

maandag 24 mei 2021

#32 Stukje goed bedoeld advies.



#32 STUKJE GOED BEDOELD ADVIES.

(238,94 km, Beaumon-zuid) 

 

 

Geachte mijnheer Strijbers,

 

Ik begrijp dat het voor u nogal onverwacht is om op deze manier een brief te ontvangen. Normaliter bezorgt de postbode brieven op gezette tijden en vindt u deze in uw brievenbus. Ditmaal is het anders en heb ik ervoor gekozen mijn brief persoonlijk onder uw garagepoort door te schuiven. Ik hoop niet dat u te veel schrikt. Het is immers niet mijn bedoeling u angst aan te jagen. 

Toch hoop ik vurig dat u deze brief op tijd zult vinden. We hebben namelijk niet al te veel tijd meer voordat de stembussen opengaan. Ik heb er vertrouwen in dat u in ieder geval ergens in de komende vierentwintig uur langs uw poort loopt. Vergeef me, ik heb u de laatste week een beetje gevolgd, waardoor ik weet dat u de garagepoort gebruikt in plaats van uw voordeur. Deze gebruikt u blijkbaar enkel voor een late thuiskomst en voor bezoek. Ook dat heb ik over u geleerd, hoewel ik hier nogmaals mijn hoop over uitspreek dat u dit niet al te vervelend vindt. Natuurlijk gun ik u uw privéleven. Uiteraard. U zit er niet op te wachten dat er mensen voor uw deur posten. U wilt gewoon een eigen leven hebben buiten de politiek. Logisch.

Toch wil ik u vandaag iets toeschuiven. Letterlijk in dit geval. Ik zou het namelijk erg vervelend vinden wanneer er iets in de pers terecht komt nog voordat u de kans heeft gekregen dit op u in te laten werken. Dat gun ik niemand, ook u niet, ondanks het feit dat u totaal andere politieke opvattingen heeft dan ik. Daar gaat het ook niet om. Het gaat om het principe. Het gaat om transparantie en om eerlijkheid. Zaken die, naar mijn bescheiden mening, in de politiek onontbeerlijk zijn.

 

Goed. Ik moet ter zake komen. Niet meer om de hete brij heen draaien. Vroeg of laat zult u toch aan het einde van deze brief komen, dus geen reden om hetgeen ik wil zeggen nog verder voor me uit te schuiven. 

Het volgende is het geval. Komende week gaan we naar de stembus om een nieuwe gemeenteraad te kiezen. Zoals het er nu uitziet gaat uw partij ditmaal de grootste worden. Hiermee wil ik u nu al feliciteren. Het is niet niks om na zoveel jaren een kleine rol in de plaatselijke politiek te hebben gespeeld, zoveel aandacht te genereren dat u nu de grootste zult worden. 

Natuurlijk hielp het uw partij dat de fout met de aanbesteding van het nieuwe winkelcentrum de afgelopen weken naar buiten kwam. Dit is een dwaling van het zittend college die u, met alle recht, tot dagelijks onderwerp van gesprek in de pers heeft gemaakt. Wanneer ik in uw schoenen zou staan, wat ik als simpele winkeleigenaar niet doe, zou ik daar ook zeker gebruik van hebben gemaakt. Toch ben ik bang dat uw overwinning nog niet binnen is. En dat is ook exact de reden van dit schrijven. 

 

Afgelopen week ben ik tot mijn ontzetting tot de ontdekking gekomen dat mijn oudste dochter Isabelle hier in huis rondloopt met een gebroken hart. Het altijd zo vrolijke kind is niet te troosten. Hoe lekker ik ook voor haar kook en hoeveel kleding ze ook koopt, het mag allemaal niet baten. Nu ben ik in mijn jeugd ook verliefd geweest, maar een gebroken hart bleek altijd te lijmen. Dit heb ik haar natuurlijk ook verteld en ook mijn vrouw heeft een aantal avonden getracht tot haar hoofd en hopelijk haar hart door te dringen. Nochtans is ook zij hier niet in geslaagd.

 

Ik kan mij voorstellen dat u op dit moment niet begrijpt waar ik heen wil met mijn verhaal. Houd u vast, want we komen langzaamaan bij u terecht. Of tenminste, bij uw naasten.

De overtuiging van mij en mijn vrouw was namelijk al maanden dat zij, mijn oudste dochter Isabelle dus, een amoureuze verhouding had met Eduardo, de kok uit het Italiaanse restaurant dat gevestigd is rechts van de pastorie. Een aantal keren per week fietste ze dan door deze straat naar, zoals wij dus veronderstelden, het restaurant om daar Eduardo te ontmoeten. Zoals het nu blijkt, hebben we ons daarin vergist.

Gisterenavond heeft Isabelle ons, tijdens een lang gesprek, opgebiecht dat haar liefde niet de Italiaanse kok betrof, maar uw jongste zoon Jules. Geëmotioneerd vertelde ze dat zij steeds met hem afsprak achter het bedrijf in tweedehandsauto’s dat zich een paar deuren verder bevindt. De reden van de heimelijke aard van deze ontmoetingen is uiteraard dat uw zoon gehuwd en vader van twee kinderen is. Het blijkt verder dat uw zoon schaamteloos de affaire plots heeft beëindigd en zo het hart van mijn dochter heeft gebroken.

Nu is dit feit op zich al genoeg om boos te worden. Het betreft hier immers het onschuldig en tere hart van mijn dochter. Niemand mag hier bruut mee omgaan, dat zult u begrijpen. Hierbij voegt zich het feit dat uw zoon het gezicht is van uw politieke partij en mij sinds gisterenavond vanaf elke verkiezingsposter lachend aankijkt. 

 

Nu ben ik een goed opgevoed man. Mijn moeder heeft mij geleerd om mijn medemens te behandelen zoals ik ook behandeld wil worden. Dit deed zij altijd met een groot hart en de bijbel in de hand. Toch moet ik u helaas toegeven dat in mij de afgelopen uren de behoefte is gegroeid deze posters één voor één van de muren te krabben en deze voor de deuren van het tweedehandsautopaleis in brand te steken. 

Dit doe ik natuurlijk niet. Ik ben een volwassen man en verantwoordelijk vader. In plaats daarvan heb ik besloten u deze brief te sturen. Dit om u aan te spreken als vader met de hoop dat u op uw beurt uw zoon zult toespreken. Ik hoop ook dat u hem in dat goede gesprek zult wijzen op zijn verantwoordelijkheid als man, vader, maar zeker ook als nieuwe lijsttrekker van de partij die u ooit groot maakte. Het geeft namelijk geen pas dat hij een keurig meisje als een stuk vuil aan de kant schoof uit angst dat de werkelijkheid ooit door pers of medepolitici zou worden gezien; de waarheid dat hij vreemdging. Ook mocht natuurlijk niemand weten dat hij het, volgens hemzelf enorm zware, leven doorkomt door het veelvuldig gebruik van cocaïne. Een drug overigens die een agressieve kant bij hem naar boven blijkt te halen. 

Dit alles zijn natuurlijk eigenschappen en gewoontes die voor een volksvertegenwoordiger geen mooie visitekaartjes zijn. Ook ik zou, als vader, niet blij zijn te horen dat mijn zoon een cokesnuivende vreemdganger is. Zelf zou ik mijn nageslacht in zo’n geval niet naar voren schuiven als politiek kopstuk. Hoe u dit ervaart is natuurlijk helemaal aan u. Dat laat ik dan ook aan uw eigen beoordelingsvermogen over.


Ik hoop dat u begrijpt dat hij en uw partij mijn stem niet zullen krijgen. Dit even los van mijn politieke voorkeur. Samen met u en de rest van de gemeente zal ik met spanning de verkiezingen volgen. Verder ben ik benieuwd of uw partij het inderdaad gaat lukken om de grootste te worden. Zoals ik al zei is het niet aan mij dit aan de grote klok te hangen en voor de verkiezingen hiermee naar buiten te treden. Dat is mijn eer te na. Nadat uw partij de grootste wordt, en uw zoon inderdaad tot fractievoorzitter is benoemd, zal ik echter met alle liefde de pers te woord staan. Zoals ik al zei; de democratie is mij een groot goed en ik ben keurig opgevoed; transparantie en eerlijkheid, daar gaat het om in de politiek. Maar daar hoef ik u natuurlijk niets over uit te leggen.

 

Ik wens u heel veel succes met de verkiezingen,

 

Met vriendelijke groet, 

Carel Vermaere. 

maandag 17 mei 2021

#31 Van oude plankjes.

 


#31 VAN OUDE PLANKJES.

(231,47 km, Beaumont)

 

Ze was een eigenwijze donder, dat wist ze wel. Eigenlijk moest ze dit op haar leeftijd anders aanpakken. Met haar kleine leesbrilletje zakte ze op haar hurken op de plavuizen. Nooit had ze geschilderd op een ezel of tafel. Op deze manier bleef ze in beweging en moest ze wel regelmatig afstand nemen. Haar knieën dwongen haar daartoe. 

De hele kamer lag vol met borden en stukken papier. Als je niet beter zou weten, zou je er het atelier van een kunstenaar in kunnen zien. Datgene wat Mieke schilderde viel echter niet onder kunst. Uiteraard bestaan er kunstenaars die dit soort zaken als kunst in een museum durfde te hangen, maar dat had ze altijd aandachttrekkerij gevonden. Kinderachtige onzin. Mondriaan, Duchamp, Appel, ze kon er niets mee. Voor haar ging kunst over imitatie van de werkelijkheid. Weergave van de natuurlijke realiteit in al zijn schoonheid. Liefst het streven daarnaar in de renaissance. 

Zo hingen er tientallen landschappen van Adrien de Montigny in de Donjon die vlakbij haar huis stond. Zielsveel hield ze van deze werkjes. Urenlang kon ze langs de doorkijkjes naar dorpen en landerijen lopen en telkens weer droomde ze weg. Weg van de lelijkheid. Weg van fabrieken en loketten. Weg van ambtenaren, professionals, coaches en deurwaarders. Weg weg weg  weg.

 

Na een aantal minuten schilderen was het tijd om, net als een kunstschilder, even heen en weer te lopen en het bloed in haar benen te laten stromen. Moeizaam kwam ze omhoog om zichzelf een kop koffie te maken. Haar eerste stappen waren roestig. Vanuit de keuken keek ze de woonkamer in en dronk haar koffie. Overal lagen grote panelen met pijlen en donker eikenhouten borden met woorden. Stuk voor stuk waren ze barok beschilderd met gouden letters. Toilet. Zaal 1. Zaal 2. Garderobe. Magazijn. Geen doorgang. Kassa. Privé. 

Over de speakers van haar oude radiootje speelde Toots Thielemans een improvisatie op een bekend thema. Hummend pakte ze de kwast en het blik vernis weer van de tafel.

De huiskamer van het kleine vrijstaande huis was vandaag een werkplaats. Zo zag ze het graag. Een plek om bezig te zijn. Haar eigen werkplek, waar dingen gebeuren die van belang zijn. Dingen waar men op zit te wachten. Letterlijk. Sinds ze, net als tientallen anderen in het dorp, haar baan kwijt was in de gigantische drukkerij aan de andere kant van de weg, werkte ze in het museum als vrijwilliger. Leven deed ze van een uitkering van de overheid. Gelukkig had ze het huis een aantal jaren geleden af kunnen betalen met een erfenis. 

Met veel plezier deed ze hand- en spandiensten in de toren die honderden jaren oud was. Het werk betekende voornamelijk veel kinderen rondleiden, schoonmaken en het draaien van het kleine winkeltje boven in de toren. Af en toe hielp ze mee om wat praktische klusjes te doen, al werd dit eigenlijk altijd gedaan door oude Jerry, die ook op de fabriek had gewerkt, maar nu al een tijdje ziek thuis zat met een ontsteking aan zijn linkerbeen. In het begin hadden oudere medewerkers van het museum wat vreemd opgekeken toen ze de gereedschapskist ter hand nam en aan de slag ging. Een keurige, ietwat krommige vrouw van middelbare leeftijd die de verstopte wc ging maken? Dat hadden ze nog niet meegemaakt. Maar na een tijdje was het voor iedereen normaal dat zij degene met de handige handjes was. 

 

            Het museum was door de pandemie al tijden dicht. De smalle gangetjes en nauwe ruimtes in de toren stonden geen anderhalve meter afstand toe. In de stille toren had Mieke om zich heen gekeken en na een tijdje besloten dat dit de perfecte tijden waren om nieuwe richtingbordjes te schilderen. Ze had voorlopig toch niet veel meer te doen. 

 

Inmiddels waren alle borden geschilderd en gaf ze hen een laatste laag vernis. Voor zich op de grond lagen de bordjes die ze voor het laatst had bewaard. Op deze had ze het meeste haar best gedaan. Ze zouden komen te hangen bij de zaal waar de miniaturen van de Montigny waren uitgestald. Haar favoriete plek.

 

            Toen haar koffie op was, rekte ze zich uit en begon hier en daar een lampje aan te knippen. De middag begon op zijn einde te lopen en het licht zakte snel in deze tijd van het jaar. Daarbij was het buiten gaan waaien en regenen, waardoor het nog sneller donkerder werd. Achter het mica ruitje van de kachel dansten de vlammen behaaglijk. Ze besloot nog een paar bordjes een extra laagje te geven voor ze aan het eten zou beginnen. 

Mieke liep naar buiten om in de schuur een nieuw blik vernis te pakken. Voor haar voeten kakelden de loslopende kippen. ‘Aan de kant jongens’, mompelde ze met een glimlach. In de schuur trof ze een chaos aan. De kippen hadden ontdekt dat ze via een klein krukje naar de plank met stekjes konden huppen. Drie kippen had het plankje niet aangekund en was van de muur gebroken. Verspreid over de schuurvloer lagen potjes, stekjes en potgrond. Een kip deed zich tegoed aan de zonnebloemzaadjes die in een glazen potje op de plank hadden gestaan. 

’Niet eens een schuldbewuste blik, kippie? Vort! Uit de schuur!’ Geduldig begon ze alles bij elkaar te rapen. Als er iets was dat ze geleerd had van deze situatie was het dat mopperen en haast maken geen enkele zin had. Het leven kwam zoals het kwam. En vandaag donderde het leven blijkbaar van de muur.

 

Niet veel later was de boel weer netjes. Mieke schopte bij de achterdeur haar schoenen even tegen de deurstijl om het zand eraf te kloppen. Toen stapte ze naar binnen. Op de radio zong Frank Sinatra. Ze viel in, maar stokte halverwege een zin. ‘Fly me to the moon, and let me….’

 

Daar, midden in de huiskamer tussen alle pas geverniste bordjes zat, in haar leunstoeltje, een oude man. Hij droeg een donker pak en een bril met dik montuur. De man had het bordje ‘Bezemkast’ in zijn handen en bekeek het van dichtbij. Het puntje van zijn neus raakte bijna het natte vernis. 

‘Dat heeft u heel netjes gedaan,’ zei hij tegen Mieke die stomverbaasd in de deuropening bleef staan. 

‘Wie bent u? Waarom zit u in mijn woonkamer? Hoe komt u binnen?

‘Neemt u mij niet kwalijk. Het was wat brutaal van mij. Ik ben inderdaad gewoon maar doorgelopen. Nee, dat was niet netjes van mij. De deur stond op een kiertje, en nadat ik geklopt had, hoorde ik enkel mooie muziek en ik dacht; kom, ik loop door. Heerlijk hoor, jazz. Koormuziek, houdt u daar ook van?’ 

‘Meneer, ik wil dat u weggaat. Wat denkt u wel niet?’ 

‘U heeft het mooi ingericht mevrouw. U heeft smaak. Dat zie ik.’ 

‘Meneer, nogmaals: wie bent u? Gaat u alstublieft uit mijn stoel. Ga uit mijn huiskamer. Ga weg. Dit is mijn huis. Dit kan niet.’

‘Mijn excuses mevrouw. Ik moet u eerlijk toegeven dat ik ook een koekje heb gepakt van het schoteltje. Dat is nog een zwakte van mij moet u weten: zandkoekjes. Mijn hele leven al. 

‘Dat is het toppunt’, mopperde Mieke terwijl ze door haar kamer beende en de telefoon van het kastje pakte. ‘Ik bel de politie’. De man ging staan. 

‘Neem me niet kwalijk. Vanaf het moment dat ik deurklink in mijn handen had, was ik weer thuis. Ik hoorde de kippen en ik was weer in de jaren veertig. De houtkachel is zeker een hele mooie toevoeging, al begreep ik van de televisie dat dit blijkbaar ook niet goed is voor de gezondheid. Maar wat wel tegenwoordig, nietwaar? De oude gaskachel stonk altijd. En het raampje daarboven moest altijd open, anders werd vader duizelig.’

Mieke liet langzaam de telefoon zakken en keek de man aan. Zijn grijze ogen die de kamer rond tuurden leken vochtiger te worden. 

‘En daar was een deur, een doorgang weet ik nog’.

‘Wacht even, heeft u hier gewoond?’

‘Dit is mijn ouderlijk huis, mevrouw. Ik woonde hier de eerste zeventien jaar van mijn leven. Begin jaren vijftig overleed mijn vaderen zijn we naar de stad verhuisd. Sinds die dag ben ik hier nooit meer geweest. Het heeft nog steeds dezelfde warmte die ik me herinner, ook al is er veel veranderd. U heeft smaak, ik zei het al.’

‘Sorry dat ik zo boos reageerde meneer. Ik schrok, snapt u. U zat daar ineens. Ik had u niet horen komen.’

            Voorzichtig legde de man het bordje weer op de stoel. 

‘Het is niet erg mevrouw. Ik begrijp dat u schrok. Ik kwam hier toevallig vandaag langsgereden omdat ik naar de notaris moet in de stad. Ik bedacht mij dat het wel aardig zou zijn om eens een kijkje te nemen.’

Mieke knikte instemmend. 

‘Natuurlijk. Wilt u graag nog even rondlopen in het huis? 

‘Nee hoor, het is prima zo. Ik heb het gezien en ga nu weer naar huis. Ik wilde simpelweg mijn neus een moment binnensteken. Ik heb verder geen behoefte aan een wandeling door het verleden. Daarvoor is het te lang geleden. Gedane zaken nemen geen keer, nietwaar? Daarbij resten mij niet zo heel veel jaren meer. Het is beter te genieten van het hier en nu, naar wat deze jaren mij nog aan nieuwe ervaringen te bieden hebben, in plaats van die van het verleden opnieuw te beleven.’ 

‘Ik begrijp wat u zegt. Daar heeft u zelfs helemaal gelijk in.’ Het leven van Mieke was te lang over het verleden gegaan. Over de fabriek, de geldzorgen, de loketten, tot aan de ridderpoppetjes die ze in de torenwinkel verkocht aan toe. Even keek ze  tevreden naar de glimmende bordjes op de grond. De afgelopen dagen had ze enkel aan krullen en vernis gedacht. 

 

‘Ik hoop dat u hier een mooie tijd heeft gehad.’

‘Jazeker. Ik kijk met veel plezier terug op mijn jeugd.’

De man bukte en zette een hoed op die naast zijn stoel bleek te liggen. Hij groette haar met een lichte buiging van zijn hoofd terwijl hij de hoed hoffelijk aantikte.

‘Dankuwel mevrouw. Nogmaals mijn excuses dat ik zo brutaal was om door te lopen.’  

            ‘Tot ziens, en mocht u nog eens willen kijken, dan mag dat altijd hoor. Mits u even aanbelt.’ Ze glimlachte naar hem.

Even later draaide de man zijn kleine rode autootje de weg voor het huis op en reed traag het duister in. 

 

Eenmaal weer binnen werd haar blik getrokken naar een plankje dat voor haar voeten in de gang lag. Het was één van de schrootjes uit het trapgat dat blijkbaar naar beneden was gevallen. Mieke keek het trapgat in en zag dat er halverwege de trap een aantal plankjes van de muur weggehaald waren. Erachter bleek een kleine ruimte te zitten. Op een van treden stond een blikken doosje met een postelastiek ernaast. Het blikje was open en leeg.

Niets aan de planken had ooit doen vermoeden dat er iets achter zat. Mieke vroeg zich af of de oude man zijn verleden had opgehaald of juist zijn garantie voor nog een paar mooie rijke oude jaren. Het maakte in dit hier en nu geen verschil. Zometeen zou ze de plankjes weer netjes terugzetten. Eerst maar eens eten.

 

 

#30 Houd moed.

 



#30 HOUD MOED.

(224,35 km, Thuin)

 

Beste mede-dorpsgenoten, vrienden, vriendinnen. 


Zojuist liep ik door de straten van ons dorp en viel me iets op. Ik liep langs gebouwen waar ik dagelijks langsloop, onder takken van bomen die er gisteren ook stonden. Ik groette dezelfde ouderen achter de ramen van hun huizen. Ik passeerde winkels, de kerk, het gemeenschapshuis en de kapper. Ze waren er gisteren ook, en eergisteren, en de dag ervoor en de dag daarvoor. Dus wat was er nu zo opvallend? Wat opvallend was, vrienden, was dat het stil was.

 Alles was gesloten, u zat allemaal binnen achter uw ruiten. Ook nu, nu ik mijn woorden tot u richt, zit u binnen te kijken naar een scherm in plaats van mij in levenden lijve te aanschouwen op het podium van het dorpshuis. Dankzij de techniek kan dat gelukkig, maar toch liep ik door de straten met een vreemd weemoedig gevoel. Het leek zondag. Een rustdag. En dat terwijl het gewoon dinsdagmiddag is. 

Het café was gesloten, het terras opgestapeld. Op de stoep voor het winkelcentrum was de stoep opgebroken, maar halverwege was men met de werkzaamheden gestopt. Waarschuwend stond er een hekje omheen; ‘Pas op. Struikel niet!’ De mannen die dit werk zouden voltooien, waren vertrokken. Ze hadden hun scheppen en kruiwagens meegenomen.  De straat was verlaten.

 

En terwijl ik van mijn huis naar dit nagenoeg lege kantoor op het gemeentehuis liep, dacht ik aan vroeger. Als kind, moet u weten, luisterde ik veel naar sprookjesplaten. Steeds opnieuw draaide ik dezelfde langspelers af en droomde ik dat ze werkelijkheid zouden zijn. Zo probeerde ik me voor te stellen hoe de wereld eruitzag als Doornroosje zich prikte en voor honderd jaar sliep. Hoe stil zou het zijn op straat? Hoe blauw de lucht, hoe onbeweeglijk het dorp? Ook in Tita Tovenaar werd de wereld stilgezet. Tovenaarsdochter Tika was in staat om in haar handen te klappen wanneer ze het nodig vond en alles midden in de beweging te bevriezen. Nogmaals klappen en alles ging gewoon weer verder. Fascinerend vond ik het; een stilstaande wereld waar je doorheen kon wandelen. Ik zette de naald op de plaat, drukte mijn oor tegen de speaker en luisterde nog eens. En nog eens. 

 

Soms wanneer ik in deze dagen door de straten loop, ervaar ik het voor het eerst in werkelijkheid. We waren met elkaar drukdoende met leven toen plotseling iets of iemand de wereld stilzette. Een prikje van een spinnewiel, een klap in de handen en binnen een paar weken kwam alles tot stilstand. Nu de straten en restaurants leeg zijn, lijkt het alsof Tika in haar handen heeft geklapt en Doornroosje nog steeds slaapt. En net als u loop ik er doorheen, hopend en wachtend op iemand die in staat is het te verbreken. Maar helaas.  Tika kan klappen wat ze wil maar het virus blijft. We wachten op een zoenende prins met huidhonger, maar moeten op anderhalve meter blijven en het virus blijft. 

 

            Weet u, voor een kind kunnen vreemde, ongelofelijke dingen echt zijn. Ze bedenken simpelweg een verklaring voor zaken die ze nog niet begrijpen. Zo proberen ze orde aan te brengen in de chaos die het leven hen vanaf hun geboorte aanreikt. Men noemt dit het magisch denken. Als je door veel oefenen kunt leren lopen en fietsen, waarom zou je door te oefenen dan ook niet kunnen leren vliegen? Of toveren? En het monster onder het bed is echt te verjagen met ‘anti-monster-spray’ die held mama in een spuitbus heeft. Die ene spuitbus met letters en die ruikt naar mama’s haar als ze naar een feestje gaat. Veel kan en meer is mogelijk. Lang leve het magisch denken. Hoera hoera hoera.

 

Maar nu wij, beste dorpsgenoten, de volwassen mensen. Wij werden ouder en leerden dat dit soort zaken niet kunnen bestaan. Niemand kan vliegen door enkel zijn armen te flapperen en niemand kan echt toveren. Wij dachten te begrijpen hoe de wereld in elkaar stak. Sterker nog, we waren in staat de wereld naar onze hand te zetten, vorm te geven. Voor de gewone man waren er weinig vragen meer, en degenen die we hadden vroegen we aan Siri of Google Eye. Maar toch bleek de wereld plotseling totaal anders te zijn dan we dachten. Gekker ook, veel gekker. Wie had dat gedacht? Binnen een paar weken leefden we op anderhalve meter afstand, bezochten we moeder en collega’s via een beeldscherm, en konden we niemand, niemand meer omhelzen. Wanneer houdt dit op? Wie gaat antwoord geven? Wie heeft er de bus met anti-monster-spray? 

Juist nu hebben we het magisch denken nodig. Konden we nog maar geloven zoals kinderen doen. Konden we maar verbindingen leggen in ons hoofd waardoor we weer lekker konden slapen. Die anti-monsterspray zou nu goed uitkomen, nu monsters niet in de kast of onder ons bed zitten, maar in de adem van onze geliefden. Wie is de superheld die alles oplost en ons de gemiste feestjes en festivals teruggeeft? Zijn dat inderdaad de zorgmedewerkers? 

 

            En heeft iemand hier schuld aan? Willen we echt geloven dat er een geheim genootschap is dat dit over ons heeft afgeroepen? Of geloven we een machthebber die zegt dat het een geopolitieke zet was in een ziekelijk schaakspel? Feit is dat we de schuld bij mensen lijken te zoeken en nu God uit ons leven is verdwenen zoeken we de schuld vooral bij onszelf. 

En het is nog waar ook; wíj́ zorgen ervoor dat het virus blijft rondgaan. Maar beste dorpsgenoten, lieve vrienden, zouden wij dan ook niet de oplossing zijn? Als kind leerde ik dat als je rommel maakt, je deze zelf ook opruimt. Als je iets verkeerd doet, help je er zelf minimaal aan mee dat het ook weer opgelost wordt. 

 

Dus wat kunnen we doen? Nee, we mogen geen zoen geven, dus als u in uzelf een prins of prinses herkent zult u die mogelijkheid moeten laten gaan. Ook klappen in onze handen heeft vooralsnog geen verschil gemaakt, ondanks de goede redenen die we hebben om te applaudisseren voor de zorg.

            Misschien is het antwoord wel dat we terug moeten gaan naar toen wij, de wat ouderen onder ons, nog jong waren. Misschien moeten we toestaan te geloven in dingen die niet zo voor de hand liggen maar wellicht toch blijken te kunnen. Een magisch vertrouwen dus.  Ja, er zijn technieken waarmee we kunnen vliegen, er zijn technieken waarmee we lijken te kunnen toveren en wellicht ontwikkelen we zelfs wel een spray om dit monster te verdrijven. Maar dit keer is het niet onze moeder die de spuitbus blijkt te hebben, maar onze inmiddels volwassen dochter, zoon of neefje. En laten we van hen nou eens aannemen dat het allemaal goed komt als we goed ons best doen. Laten we goed naar ze luisteren en lekker gaan slapen. Morgen weer een dag. Hou vol. Houd moed. Welterusten.

 

En tot slot moeten we misschien ook maar genieten van die rustige straten. Genieten alsof we inderdaad plots veel zondagen hebben. Zondagen waarin je rustig ontbijt met elkaar, een boek leest, muziek luistert en nadenkt.

 

            Lieve mensen. Ik ga zo dit scherm uitschakelen en terugwandelen naar mijn huis. Ik ga mijn handen op mijn rug doen en kuieren alsof het zondag is en ik voorspel u; er zal een straaltje zon vallen. Er zal een vogel fluiten en een boom ruisen. Want dat soort dingen, beste vrienden, gebeurt nu eenmaal op een stille zondagmiddag.    

 

Goedenavond.

maandag 10 mei 2021

#29 Meer dan dat.

 


#29 MEER DAN DAT.

(216,77 km, Charleroi-Marcinelle)

 

Hard sloeg Yusef de voordeur achter zich dicht, smeet zijn jas op de kapstok en ging aan de tafel zitten. Uit de thermoskan schonk hij zichzelf een glaasje thee in en gooide er vier schepjes suiker bij. Een minuut of twee roerde hij verbeten in het kleine glaasje. Vervolgens tikte hij een sigaret uit het pakje, stak hem aan, inhaleerde en blies de rook uit. Even keek hij door de vitrage naar de straat en dwaalde toen af naar de klok die boven de deur hing; half vier. Weer keek hij naar buiten. Er kwam een auto voorbij. Nog een hijs. Een jongen op de fiets. En nog één. De rust leek langzaam terug te komen. Hij haalde zijn telefoon uit zijn zak en legde hem op de tafel.

 

Onderweg in de auto naar huis had hij enkel snoeiharde muziek gedraaid. Nu zat hij thuis aan de veilige tafel met het gebloemde tafelkleed uit Casablanca wat zijn zus voor zijn ouders had meegenomen. De tafel was de veilige haven waar hij vorig jaar nog met zijn vader en moeder aan had gegeten maar waar tegenwoordig zijn eenzame pizzadozen op belandden. De pizza zelf at hij op de bank. Hij staarde naar de geknoopte bloemen en zuchtte de rook van nog een hijs uit. ‘Tjongejongejonge’, herhaalde hij steeds maar weer. ‘Tjongejongejonge.’ Na een tweede kwade sigaret pakte hij zijn telefoon en toetste een nummer in. 

‘He gap, met mij. Hé. Hoe het is?’ Fucked up, man. Serieus. Echt fucked up.’

 

                                                           *

Die ochtend in september, drie maanden geleden nu, had Yusef vol verwachting voor de loods op een bedrijventerrein gestaan. Hij was keurig op tijd geweest. Dit mocht hij niet verkloten. In ieder geval niet door te laat te komen. Wie weet waar dit allemaal toe zou kunnen leiden. De dag ervoor was hij nog naar Sam, zijn kapper, geweest. Het had op zich niet echt gehoeven, maar hij hield ervan wanneer elk lijntje precies en strak geschoren was. Dat zou je toch zien op de foto? Daarom. Ook al hadden ze hem aan de telefoon gezegd dat het niet nodig was, hij bereidde zich goed voor en dus ging hij naar Sam.

 

Eenmaal binnen in de loods moest hij wachten in een kamertje dat ooit dienstdeed als receptie. Er stonden twee oude leren bankstellen, een rek met kleding en een klein tafeltje dat vol lag met allerhande make-up spullen. Verder was de kamer volkomen leeg. Een meisje met opgestoken haar en een te groot brilmontuur dwarrelde druk door het hokje heen en weer. Yusef vroeg zich af of ze de bril echt nodig had om goed te kunnen zien. Het leek hem te veel een accessoire maar het stond haar goed. Wanneer ze langsliep bleef er een wolkje parfum achter. Honderduit praatte ze tegen hem aangezien hij als eerste was gearriveerd. Aangezien hij een beetje gespannen was vond hij dit niet erg. Het meisje bleek de visagiste te zijn die straks wat op zijn gezicht zou doen. ‘Niet veel hoor’, beloofde ze hem. ‘Enkel wat kleine vlekjes wegwerken. Meer heb je zo te zien niet nodig.’ 

Ook dit was nieuw voor hem. Het beviel hem wel, al die aandacht. Het meisje glimlachte even toen haar gezicht dicht bij de zijne was. Met een kwast bracht ze poeder aan op zijn voorhoofd. Hier zou ik wel aan kunnen wennen, dacht Yusef, maar sloeg wel verlegen zijn ogen neer.

 

Het was een mooie kans geweest. Sinds zijn baan bij het callcenter was gestopt had hij thuisgezeten. Al snel werd hij moedeloos van het leuren langs uitzendbureaus en fabriekshallen voor geestdodend inpakwerk. Voor een jongen met een duidelijk Marokkaans uiterlijk was het niet altijd makkelijk om aansluiting te vinden. Op de werkvloer had men snel een oordeel klaar en hoewel hij was gezegend met een goed stel hersens wilde dit er bij zijn collega’s niet in. Hij was een marrokkaan. Punt. De baantjes hadden steeds niet lang genoeg geduurd om hem zijn geduld te laten verliezen, al had het soms niet veel gescheeld. Maar wat graag had hij hier en daar wat mensen op hun neus getimmerd. Gelukkig hadden zijn ouders hem goed opgevoed en wist hij zich te beheersen. Het stimuleerde hem alleen maar om nog meer zijn best te doen. Ooit zou hij eruit springen en ze allemaal uitlachen. Ooit.

 

Dat hij een bovengemiddeld knappe verschijning was had hij zelf nooit zo door gehad. Natuurlijk had hij nooit te klagen over vrouwelijke aandacht, maar dat hij nu zo anders was dan anderen herkende hij niet. Debbie, de vriendin van zijn beste vriend Rick, had hem er op een zaterdagavond op gewezen. Met het clubje waren ze naar de bioscoop geweest. Een aantal meisjes had naar hem gekeken vanaf de andere kant van de zaal. Steeds weer draaiden ze zich giechelend om en gingen half staan om hem te kunnen zien. 

‘Hey mooiboy’, zei Debbie naast hem met een mond vol popcorn. ‘Je bent een lekker hapje voor die meiden, man. Het is altijd zo met jou. Daar moet je wat mee doen’. In eerste instantie had hij niet begrepen wat ze bedoelde. Wat mee doen? ‘Modellenwerk, man. Jij kunt echt serieus gewoon geld verdienen met die mooie fissie van je. Ik zweer het je.’ 

 

Debbie had foto’s van hem gemaakt in de achtertuin van haar ouders. Daarna hadden ze samen naar modellenbureaus gezocht op internet. Tot zijn grote verbazing was na een paar dagen de telefoon gegaan. Ene Sybrand, die aan de telefoon klonk alsof hij zijn allerbeste vriend wilde zijn, had hem gevraagd of hij tijd had voor een súperleuke fotoshoot voor een grote bank. Hij zou op enorme posters door het hele land komen te hangen, samen met een aantal andere mensen. Klant van de bank zou hij zogenaamd zijn. Yusef had stilletjes gelachen aan zijn kant van de lijn. Op dat moment stond er geen cent op zijn eigen bankrekening. 

Een model worden. Een bekend gezicht hebben. Hij had het eens langzaam op zich laten inwerken. Een bekend persoon zijn betekent geld verdienen als water, toch? Geld voor een studie. Maar ook mooie kleren, vakantie, een rijbewijs. Hoe langer hij erover nadacht, hoe beter het idee hem leek. 

 

Nu zat hij alleen in het kamertje in de fabrieksloods aan een papieren beker koffie en zakte diep weg in de oude bank. Het gebroken leer kraakte bij elke beweging. De visagiste, Femke bleek ze te heten, was samen met de fotograaf even naar ‘de set’ gegaan. Het was een slungelige oude man die vermoeid uit zijn doorrookte ogen keek en duidelijk niet het type dat Yusef zich bij een fotograaf had voorgesteld. Hij had te veel tv gekeken, dat werd hem maar weer eens duidelijk. 

Niet lang daarna werd de stilte verstoord door de andere modellen die snel na elkaar de ruimte binnendruppelden. Het gekakel was oorverdovend geweest. Het leek wel of ze elkaar al jaren kenden, bedacht hij. Toen hij dit navroeg bleek het niet zo te zijn. Blijkbaar hoorde veel praten en lachen bij dit vak en zo goed en zo kwaad als hij kon probeerde hij hieraan te voldoen. Helaas. Yusef was geen babbelaar. Vanaf de zijkant keek hij met zijn zoveelste bekertje water naar de mooie en goedverzorgde dames en heren. Hij was al twee keer naar de wc geweest. 

 

Ieder van hen kreeg een aantal setjes kleding die de fotograaf met een schuin oog bekeek en al dan niet goedkeurde. Ergens op de achtergrond zaten twee blonde jongedames. Yusef dacht dat ook zij op de foto zouden komen (ze zouden er qua uiterlijk namelijk precies tussen passen), maar zij bleken ‘de klant’ te zijn. Namens de bank waren ze de opdrachtgevers en dus degenen die hem hadden uitgekozen tussen alle foto’s van het modellenbureau. Met veel ontzag werd er over hen gesproken en beiden hadden uitgebreid naar hem gelachen. Hij voelde zich gevleid

Eén voor één werden de modellen vanuit het receptie-hokje de hal ingeroepen waar een groot wit scherm met meerdere lampen stond. Yusef voelde iets borrelen in zijn buik toen het zijn beurt was en hij de hal binnenliep. Zenuwen, liters water en twintig winegums uit het bakje op de make-uptafel communiceerden druk met elkaar. Here we go.

 

Binnen een kwartier had het erop gezeten. De fotograaf bleek een oude mopperende hippie te zijn die, wanneer ‘de klant’ niet in de buurt was, vooral liep te schelden op de bank en sacherijnig de modellen opdroeg te staan zoals hij het wilde. Voor Yusef leek het dat hij simpelweg een portret van hem maakte. Een pasfoto, niets meer en niets minder. Naar zijn idee had hij dit ook bij de plaatselijke fotozaak kunnen laten doen. Dan had hij ook nog een foto voor zijn rijbewijs gehad. Al met al was de ervaring wat minder glamoureus dan hij had verwacht. 

                                                           

Half oktober, zes weken na de middag in de loods, was er een aardig bedrag op zijn rekening gestort. Een gedeelte ervan was meteen opgegeten in een plaatselijk restaurant. Samen met zijn vrienden had hij zich het eten en de wijn goed laten smaken. Dit was het leven waar hij samen met hen van droomde. Tijdens het uitgebreide diner had hij het verhaal van de oude leren bank en de slechte koffie voor zich gehouden. Het zou een desillusie voor zijn vrienden zijn. Voor hen vertelde hij over de lampen, de klant en de knappe visagiste. Zijn vrienden hingen vier gangen lang aan zijn lippen.

 

                                                           *

Yusef schonk nog een kopje thee in en vertelde het verhaal tegen Rick aan de andere kant van de lijn. Vandaag stond hij stil bij een stoplicht en plotseling zag hij het. Vanuit de auto, wachtend op groen, keek hij even naar opzij. Op een muur naast het kruispunt hingen twee posters van de bank. Het duurde een paar momenten totdat hij doorhad dat hij naar zichzelf keek. Op de poster stonden alle mensen van die dag in de loods. Allemaal portretten naast elkaar. ‘Onze talenten van de bank’, stond er in het bekende groen van de bank onder. En toen, toen zag hij het.

Op de poster stonden vier vrouwen en vier mannen. Vier blonde jonge vrouwen, drie Hollandse ferme knullen en één jongen met een kleurtje. Eén knappe jongen met een migratie-achtergrond: Yusef de marrokkaan. Voor de diversiteit, de inclusiviteit, de balans. Hij was gebruikt om het beeld te mengen als een scheutje karamel in de latte macchiato. In de loods was het hem ontgaan, maar nu sloeg het hem vol in zijn gezicht. Niets kon hij er meer aan doen; de foto was gemaakt, het geld gestort, het diner gegeten en de posters geplakt. Ze hingen door het hele land.

 

Zo’n blinde vlek had hij tot nog toe nooit gehad en het maakte hem kwaad. Heel kwaad. Ging het toch weer over Marrokkaan-zijn. Hou toch op. Hou alsjeblieft op nu. Yusef stortte zijn hart uit bij Rick. Toen hij ophing voelde hij zich wat rustiger, hier had je vrienden voor, maar iets van de boosheid bleef achter. Het was anders dan bij de kantoren en inpaklijnen waar hij gewerkt had. Dit raakte hem meer. Het leek of iemand hem een stomp in zijn maag had verkocht. In zijn buik was er iets gedraaid en hoe hij het ook probeerde, hij kreeg het niet terug in de oorspronkelijk stand. ‘Wacht maar,’ dacht hij. ‘Ik ben meer dan dat. Veel meer.’

Traag gooide hij het laatste beetje thee naar binnen, drukte zijn sigaret uit en streek het tafelkleed glad. En nog een keer. In zijn gedachten hoorde hij zijn vader en voor zijn neus bloeiden bloemen uit Casablanca. 

 

maandag 3 mei 2021

#28 Stedentrip.

 


#28 STEDENTRIP.

(209,53 KM, Charleroi-Louvy) 



 

‘Is de auto aan jouw kant ook dicht?’

‘Yep, oh wacht even, wil je cola of spa?’

‘Doe maar cola.’ 

‘Wow, kijk om je heen. Dit is Charleroi. Is het niet geweldig?’

‘En nu?

‘We lopen gewoon een stuk die kant op. ‘Bonjour monsieur!’ Nou, die had er niet veel zin in vandaag. Wat een hoofd, niet normaal. En dan heeft ie ook nog zijn arm in een mitella. Arme jongen. Kijk, een slagerij. Ze verkopen ook schapen en konijnen, zie je dat? Geinig.’ 

 

‘Ik weet het niet. Dit ziet er wel heel afgelegen uit. Volgens mij kunnen we beter een stuk verder rijden. We zitten hier een heel eind van het centrum af. Laten we teruggaan naar de auto, dan rijden we meer de stad in.’ 

‘Naar het centrum? Moet dat? Nee toch? Dat is wel erg voor de hand liggend.’

‘Hoe bedoel je? Het lijkt me juist leuk om een paar dingen te bekijken. Een kerk in, oude straatjes, hapje eten. Gewoon leuk. En ik wil eigenlijk eerst inchecken bij een hotel, dan hebben we dat maar gehad.’

‘Nee joh. We gaan niet het hele weekend naar het centrum. Dat kun je altijd nog doen als je bejaard bent. Ik ga echt niet met een uitgeprinte stadswandeling rondlopen, fotootjes maken en kapoesjinootjes drinken. We zoeken hier wel wat.’ 

‘Wat, hier?’

‘Zeker. Hier zal vast wel ergens een hotelletje zitten, denk je niet? 

 

‘Oke…’

 

‘Jeroen, je moet juist daarheen waar niemand komt. Daar zie je de échte stad. Daar leven en werken de échte mensen. Niet die lachende gezichten die ze in alle reclamefolders zetten. Als je naar het centrum gaat zie je enkel datgene dat ze wíllen dat je ziet. Snap je dat? Het centrum is eigenlijk de etalage van een stad: een gelikte versie met een mooi lampje erop. Dat hoeft voor mij niet zo. Ik wil juist die rauwheid zien. Het échte leven, begrijp je?’

‘Maar je wil de stad toch zien? Wacht even, hebben we elkaar niet helemaal goed begrepen? We doen toch een stedentrip? In de zin van: tripje naar de stad?’

‘Ja, maar we gaan toch niet achter de massa aan, Jeroen? Je bent toch geen schaap?’

‘Luister, ik rij echt geen tweehonderd kilometer om alleen maar door een buitenwijk te sjokken. We gaan straks gewoon ergens wijn drinken en eten, toch? In de stad?’ 

‘Doe nou niet zo raar. Als we naar Thailand hadden gekund had je toch ook niet enkel in Bangkok willen lopen? Dan wil je toch ook iets anders zien? Echt, Bangkok, je doet een dagje op Ko San Road, bezoekt een tempel en daarna ga je natuurlijk heel snel weg. Het feit dat we niet mogen vliegen, wil nog niet zeggen dat we dan opeens als elk ANWB-stel bezienswaardigheden moeten afvinken. Ik wil wat zien, wat meemaken, wat ervaren. Als ik hier loop, heb ik tenminste het idee dat ik in het buitenland ben en niet in Utrecht of Eindhoven. Kom, we gaan hier naar links.’

 

‘Ik heb ook zin in koffie. Laten we zo ergens koffiedrinken. Lopen we wel goed zo?’ 

‘Daar ga je weer. Wat maakt het uit hoe we lopen? Wat zei ik nou net: je moet juist erváren. Kijken waar het lot je heen brengt. Waar je pad loopt, kan soms totaal iets anders zijn dan waar je dacht heen te gaan. Nee inderdaad, er staan hier geen paaltjes met een kleurtje. Er staan hier geen routestickers op lantarenpalen. Hier vind je geen informatieborden met leuke uitleg. Dit is écht, Jeroen. Dit. Is. Charleroi.’

 

‘Oké, dan kijk ik om me heen. Wat jij wil. Dan zuig ik de geweldige cultuur in me op. Eens kijken. Goh, wat staan hier veel panden leeg zeg.’ 

‘Daaraan kun je zien hoe het gesteld is met de stad, economisch gezien. Zie je, daar heb je geen boekje voor nodig. Je ziet zo ook wel dat die mensen hier echt niet veel hebben. Die worstelen elke dag om eten op tafel te zetten voor hun kinderen. En veel werkeloosheid, hè.’  

‘Hoe weet je dat?’

‘Dat zie je toch? En die gele hesjes met die rellen. Dat was ook hier. Hier gebeuren dat soort dingen gewoon echt. Dat is toch mooi, om hier eens rond te lopen en dezelfde lucht op te snuiven? Die huizen hier zien er heel armoedig uit, dus dan snap je wel dat ze de straat op gaan. Ze hebben niet veel te besteden.’ 

‘Heb je dat gelezen dan?’

‘Nee, ik zag het ergens op televisie volgens mij. Maar geef toe, het is hier overduidelijk geen Nederland waar iedereen plantjes voor de ramen heeft en een oplaadpunt voor de elektrische auto.’ 

‘Dat heeft in Nederland toch ook niet iedereen?’

‘Kijk eens goed. Zie jij hier busjes staan van aannemers die een dakkapel komen zetten? Of een buitenkeuken? Nee, want daar hebben die mensen hier geen geld voor.’

 

‘Ik zou hier echt niet kunnen wonen.’

‘Weet je wat ik er nou juist zo mooi aan vind? Die mensen hier weten niet beter. Die zijn op hun eigen manier heel gelukkig. Of ja, gelukkig, ze komen wel in opstand, maar ze proberen er toch wat van te maken, begrijp je? Kijk daarboven, dat raam. Dat is toch leuk, zo’n houten giraffe? En die mensen daarnaast hebben droogbloemen. Ik kan er echt van genieten om te zien hoe gewone volkse mensen toch proberen er het beste van te maken. Hier worden ook meisjes verliefd, hier worden ook baby’tjes geboren. Wat dat betreft zijn we allemaal mensen, of je nou in Deurne woont of in Delhi, in Sneek of Charleroi.’

 

‘Gatverdamme, wat ben jij een snob zeg. Ik wil gewoon naar het centrum een cappuccino drinken in een lunchroom en me buigen over de kaart van het centrum. Mag dat alsjeblieft? En daarna wil ik naar winkelketens die overal zijn en spullen kopen die ik thuis ook koop. Mag dat?’ 

’Wie is hier nou de snob? Jezus Jeroen.’

‘En dan nog even iets. Die jongen met die mitella loopt al de hele tijd achter ons aan. Wat mij betreft gaan we nu terug naar de auto.’

‘Ach, dat is vast toeval. Misschien moet hij dezelfde kant op als wij.’

‘Even voor de duidelijkheid; sinds jij hem groette, is hij achter onze rug omgedraaid en loopt net de hoek om. Net als wij.’ 

‘Kak. Je hebt gelijk. Kom, even doorlopen nu. Heb jij je telefoon bij de hand? En je portemonnee in je binnenzak? En de camera? Die zit toch gewoon in de auto, of heb je die in je rugzak gedaan?’

‘Rustig liefje. Geniet. Dit is een échte mijnheer uit de échte stad. Die loopt hier niet achter ons aan omdat de VVV hem daarvoor heeft ingehuurd. Kom, hier rechts staat de auto’

‘Dankjewel. Sorry. Zullen we zo koffiedrinken bij de Mac Donalds? Ik heb honger.’