vrijdag 23 juli 2021

#42 Klein paard met sportvelgen.




#42. KLEIN PAARD MET SPORTVELGEN.

(264,46 km, Thiernu)

 

Ding dong.

 

‘Ho, moment, ik pak even de sleutel, hij zit nog op het nachtslot. José! José! Waar liggen de sleutels? Welk bakje? Wat? Maar daar liggen alleen je fietssleutel en, oh wacht. Ik heb ze! Moment. Hallo, sorry voor het wachten. We waren nog de deur nog niet uit geweest vandaag. Zeg het eens.’

‘Goedemiddag meneer. Het is vandaag een mooie dag voor u. Ik kom namelijk iets leuks bij u afleveren.’

‘Oh?’

‘Uw nieuwe auto. Kijk, hij staat al op uw oprit. We hebben er speciaal strikken opgedaan, ziet u dat? Het lijkt wel een gebakje. Alstublieft dit zijn de sleutels en dit zijn uw papieren en als u dan hier even wil tekenen, dan is ie helemaal van u.’

‘Mijn nieuwe wat?’

‘Uw nieuwe auto. Rood, elektrisch, compact en inclusief sportvelgen en speedstrip op de zijkant.’ 

‘Ik weet van niets. U bent vast aan het verkeerde adres.’ 

‘Dit is toch Veersestraat 23?’

‘Ja, dat klopt.’ 

‘Dan moet ik hem bij u afleveren hoor. Bij mijnheer… de Vries.’

‘Dat ben ik inderdaad, maar ik heb geen auto gekocht hoor. Kijk, ik heb zelf een auto. Daar staat hij. Het is weliswaar een oudje, maar mijn Citroentje doet het nog prima.’

‘Het is een verrassing, meneer. Dat is leuk toch? Ik vroeg me al af waarom u hem niet zelf kwam ophalen, maar mijn baas zei dat het een cadeautje was. Dit heb ik nog nooit meegemaakt dus ik was heel blij dat ik hem mocht afleveren. Meestal sta ik gewoon achter de balie in de showroom. Oh ja, en ik moest deze envelop erbij geven. Alstublieft. Tjonge, ik voel me net die man van de loterij. Die met die bodywarmer en dat kale hoofd, weet u wel? Hoe heet ie? Goeoeoeoeoeoeoeoedemiddag! Neem me niet kwalijk, dit gebeurt mij ook niet elke dag.’

 

‘Een cadeau, een auto. Wie geeft mij nou een auto? 

‘Geen idee meneer, er staat niet wie hem heeft betaald. Ik weet enkel waar ik hem moet afleveren. Misschien staat het in de envelop?’

‘Wacht. Eens kijken.

 

“Gefeliciteerd. Een tijdje geleden heeft u lekker bij ons gegeten wat wij zeer op prijs stellen. Bij het doorbellen van uw bestelling hebben wij uw naam, adres en telefoonnummer gevraagd. Zoals aangegeven op de bon bewaren wij deze informatie voor onze eigen administratie. Één keer per jaar trekken we hier echter ook een winnaar uit. Dit jaar bent u, mijnheer Leo de Vries, dIe gelukkige winnaar, en wel van een gloednieuwe auto! Wij wensen u en uw echtgenote José vele fijne kilometers in uw nieuwe bolide. Met vriendelijke groet, Snacktaria de Dakpan i.s.m garagebedrijf Ton de Groen voor al uw occasions.”

 

‘Krijg nou wat.’  

‘Leuk he meneer. Tekent u hier even? Dan kan ik terug naar mijn balie. Ik heb zo pauze namelijk.’

 

‘José? Kan jij je nog een cafetaria herinneren waar we een bestelling naar hebben doorgebeld? En waar we onze naam voor moesten doorgeven? Iets met een Dakpan? 

‘Ja, dat was op dat weekendje weg bij die oude steenfabriek, toch? Daar hebben we van tevoren gebeld en het later opgehaald omdat we eerst langs de camping reden. Hoezo?’

‘Ze sturen ons een auto.’

‘Een auto?’ 

‘Ja. We hebben een wedstrijd gewonnen en nou staat er een klein rood autootje met strikken op de oprit.’

‘Dat is raar. Ik kan me niet herinneren dat we aan een wedstrijd hebben meegedaan. Heb jij iets van een slagzin gemaakt ofzo? Heb je iets ingevuld? Nee toch?’

‘Nee, ze hebben ons adres uit een hoge hoed getrokken.’ 

‘En dan staan ze ineens voor de deur? Mag dat zomaar? 

‘Blijkbaar. Wat moeten we met nog een auto? Jij hebt geen rijbewijs en hij is te klein om te gebruiken voor de zaak. Kijk dan, het is een heel lelijk mini-autootje met sportvelgen.’

‘Tja. Geen idee. Kunnen we hem niet teruggeven?

 

Tring. Trrrrring.

 

‘De Vries’.

‘Dag meneer de Vries. U spreekt met Christina de Groen van Snacktaria de Dakpan. Ik dacht, ik bel u even. Bent u blij met uw nieuwe auto? Heeft u al een ritje gemaakt?’

‘Nee, maar toch bedankt geloof ik. Het is goed dat ik u even spreek, mevrouw. We waren nogal verrast om u eerlijk te zeggen. We wisten niet dat we meededen met een wedstrijd. Het kwam nogal uit het niets aangezien we ons zelfs amper konden herinneren dat we bij u gegeten hadden.’

‘Het is inderdaad inmiddels alweer wat maandjes geleden dat u lekker een frietje speciaal, een frietje joppiesaus en twee viandellen bij ons at. We hebben deze wedstrijd één keer per jaar en al onze klanten doen gezellig mee. Een nieuwe auto komt juist nu goed uit, toch? Uw oude Citroën is alweer zeventien jaar oud dus die zal binnenkort gebreken gaan krijgen, denkt u niet? Nee, wat dat betreft is het toeval u goed gezind.’

‘Hoe weet u dat ik een Citroën heb?’ 

‘Facebook meneer. Onder andere. Och, u heeft er zo’n leuke foto op staan van u en uw vrouw bij het uitkijkpunt op de Mont Ventoux. Die met uw kleinzoon. Wat een leuk joch is dat zeg. Hopelijk is zijn arm inmiddels weer uit het gips?’

‘Maar hoe weet u dat wij…’

‘Ik mag me op de avonden graag een beetje verdiepen in mijn prijswinnaars, meneer. Zie het als een soort hobby wat mij jaarlijks veel plezier verschaft. De één kijkt Netflix en ik verdiep mij in prijswinnaars. Zeker als die een oude auto blijken te hebben want dan weet ik dat de prijs als geroepen komt. Het is helemaal fijn natuurlijk omdat u net door het hele huis nieuwe kozijnen heeft laten zetten. Dan zal de spaarpot niet meteen een nieuwe auto willen geven, lijkt me. Ik ben dan ook zo blij dat de prijs juist op úw naam is gevallen, meneer de Vries! Of mag ik Leo zeggen?’

‘Nou, liever niet mevrouw, ik voel me hier nogal ongemakkelijk bij. Ik heb gewoon een frietje bij u gegeten. Maanden geleden zelfs. Zo lang geleden dat ik het me niet eens kon herinneren. Binnen een kwartier geeft u mij een auto op mijn privéadres, belt u mij en vertelt u mij over mijn auto, mijn vrouw en de arm van mijn kleinzoon. U komt nogal dichtbij. Ik geloof niet dat ik dit heel prettig vind’.

 

‘Mevrouw? Bent u daar nog?’

 

‘Sorry hoor meneer. Ik zou juist blij zijn als iemand mij plotseling een mooi groot cadeau geeft. Ik zou zelfs heel blij zijn. Bent u niet blij?’

‘Ik weet het niet. Ik geloof het niet.’

‘Meneer, nogmaals, u krijgt uit het niets een auto en u bent niet blij? Nou wordt ie helemaal mooi. Waar gaat het naartoe met de wereld? U moest eens weten hoeveel tijd en geld me het kost om dit allemaal te regelen. Met alle liefde hoor, maar toch. Ik geloof niet wat ik hoor. Kent u die uitdrukking van dat gegeven paard? Echt, sorry hoor.’

‘Mevrouw, ik geloof niet dat ik u iets verschuldigd ben.’ 

‘En ik geloof dat ik u een hele vervelende, ondankbare, zure man vind, meneer.’

‘Morgen zal ik de auto terugbrengen naar de dealer. Goedemiddag mevrouw.’ 

 

Klik.

 

‘Dat was best een beetje eng toch?’

‘Mijn god, wat een mens.’

 

                                                           *

‘Hé buurman. Mag ik je handtekening?’ 

‘Hoezo?’

‘Je bent beroemd man. Heb je het niet gezien?’

‘Wat bedoel je?’

‘Jullie staan in de krant met dat rode autootje. Toen die bezorgd werd, hebben ze allemaal foto’s staan maken. Supermooi cadeau van die friettent, mazzelpik. Ik snap niet dat je hem hebt geweigerd.’ 

‘In de krant?’

‘En op Facebook, Twitter, Instagram. Onze Tineke heeft het overal zien staan. Met die foto van jullie bij de Mont Ventoux ernaast. Leuke foto trouwens. Hoe is het met die kleine Dolf?’

 

‘Mijn god.’

 

 

 

maandag 19 juli 2021

#41 Kom, Batman, kom.



#41. KOM, BATMAN, KOM.

(259,04 km, Saint Gobert)

 

Patrick! Godverdomme, hou nou toch eens een keer op. Ik ben hier bezig, dat zie je toch? De hele tijd loop je me voor de voeten. Ga alsjeblieft ergens anders spelen. Hup.


                                                             *

Kom, Batman, kom. Dan gaan wij daarheen. Verderop in de loods. Dan ga ik je dingen laten zien die je nog nooit hebt gezien, goed? Had je jezelf onderweg naar hier niet bezeerd? Het was druk in die kist, maar jij bent de hardste blijkbaar. Maak je geen zorgen, jij zal niet in de bak belanden met de rest, dat beloof ik je. Jij mag bij mij komen, bij alle anderen die ik ook heb gered. Het is een speciale club die ik heb opgericht. Niemand weet ervan. Ik zal ze straks allemaal aan je voorstellen maar eerst lopen we de loods door. Ik moet namelijk ontzettend uitkijken dat papa en mama niet zien waar ze zijn, anders moeten ze alsnog in de kast en raak ik jullie allemaal kwijt aan kinderen zonder fantasie. Of ze belanden in de container omdat er iets mis met ze is. Maar onthoud: er is helemaal niets mis. Dat vinden anderen, ik niet. Ik kijk echt verder dan slijtplekken en deuken of dat er een been mist. Het maakt mij echt niet uit, ik ben zelf ook niet perfect. Helemaal niet zelfs.

 

Kijk, hier staan heel veel boeken. Meestal zit ik in die stoel en lees ik over interessante dingen. Zo vond ik gisteren een boek over de maan. Wist je dat iemand daar ooit een rondje liep, een vlag in de grond stak en toen weer in een karretje naar huis ging? Van dat soort dingen lees ik hier de hele dag. Ook over hoe de vogels heten, hoe je een taart bakt en hoe de mensen in Peru leven. Hoe langer ik hier zit, hoe slimmer ik word. Ik zal je wel een keer meenemen als ik hierheen ga. Dan laat ik je van alles zien. Ook atlassen, want die staan hier ook. En strips natuurlijk, maar daar ken je er waarschijnlijk al een hoop van.

 

Hier staat het speelgoed, zie je? Als ze me kwijt zijn, zoeken ze hier als eerste. Dan ben ik nog niet jarig zegt mijn moeder altijd. Vandaar dat ik hier meestal ben als ze bezig zijn. Maar ja, dan is het druk en willen mensen altijd net de dingen zien waar ik mee aan het spelen ben. Als het echt druk is, neem ik soms wat spullen mee naar achter in de hal waar alles dicht op elkaar staat. Daar kan ik me goed verstoppen, wat ik je zo ook zal laten zien. 

Voor we gaan moet je even goed luisteren en let alsjeblieft op, want dit is heel belangrijk: we lopen heel stil want daar waar we heengaan mag ik echt niet zijn. Goed in je oren geknoopt? Mooi, dan kunnen we verder.

 

Hier staan alle kopjes en als je er één laat vallen, moet je die betalen. Dat doet nooit iemand maar dat is wel de afspraak. Kijk, het staat daar op dat briefje. Zelf hou ik meer van een mok dan van een kopje. Achterin heb ik er ook een paar staan met roofvogels erop. 

 

 

                                                           *

‘Patrick! Patrick! Waar zit dat joch? Patrick!’ 

Wacht even. Ik stop je onder mijn trui voor de zekerheid. Mama roept me.

‘Hier ben ik. Hier.’

‘Over een half uur gaan we eten en ik wil dat je vijf minuten van tevoren aan tafel zit met gewassen handen, hoor je dat?’

‘Ja, ik kom zo.’

‘Het jong loopt hier de hele middag rond te struinen, moet u weten. Patrick! Half uur hè? Goed, sorry hoor, kan ik u trouwens ergens mee helpen of kunt u het allemaal zelf vinden?’

 

                                                           *

We eten vanavond zuurkoolstamppot. Dat eten we in de winter altijd op zaterdag en altijd met worst. Afgelopen week las ik in een kookboek over zuurkoolstamppot met brie en nootjes. Het was best een oud boek dus het is niet iets heel moderns. Ik heb het precies bij die bladzijde geopend bij de kassa gelegd. Het leek me namelijk wel lekker om eens te proberen. Papa heeft het boek dichtgeklapt en op een stapel gelegd toen hij met een klant stond te praten. Hij keek er niet eens in dus dat zullen we wel niet eten. Ik vind dat niet erg hoor. Ik ben geen verwend kind en eet graag wat de pot schaft. Als toetje krijg ik op zaterdag yoghurt met ranja wat altijd veel goed maakt.

 

Daar staan de pannen, daar de schilderijen, de apparaten en hier, als we even verder lopen, zijn de kleren. Moet je kijken hoeveel rekken. Hier moeten we langs. Kijk, daar in de stoel ligt Stoffel te slapen. Stoffel is een kater en die woont hier ook. Meestal ligt ie hier, want hij wordt verder overal weggejaagd. Soms krijgt ie een schop of een duw wat hij natuurlijk niet leuk vindt. Dat snap ik wel, ik vind dat ook niet leuk. Hier ziet niemand hem liggen, behalve ik en van mij mag hij hier liggen. Hier is ie bij mij. Hier worden we niet weggejaagd. 

 

Let op. Als we voorzichtig dit rek een heel klein stukje aan de kant schuiven dan kom je op mijn plek. Dit mag je nooit tegen iemand vertellen, Batman. Dit is een geheime plek. Dat begrijp jij wel, lijkt me. Kijk, dit zijn de mokken waar ik over vertelde. En hier heb ik nog meer spullen die ik mooi vind: een glas met een schip erin gegraveerd, een boek over eilanden en een kat van hout. En dan hier, in deze koffer, zit de rest.

 

Wakker worden allemaal. Ik heb hier iemand die bij ons komt. Zoals jullie zien is het Batman. Hij is alleen en heeft een lange dag achter de rug. Hij moet waarschijnlijk eerst even aan ons wennen en als hij het prettig vindt om even niets te zeggen is dat ook helemaal prima. Wees vooral aardig en geduldig voor hem want het is allemaal nogal wat. Hij zat in een doos met spullen, gepropt tussen lelijk speelgoed en niemand die hem nog thuis wilde. Tijdenlang heeft hij ongezien ergens in een doosje in een schuur gelegen. Gelukkig zag ik hem wel. Hij is een beetje beschadigd zoals jullie zien, maar dat maakt echt geen donder uit. 

 

Ik leg je zolang hier neer. Tussen Artis de Partis en Spiderman. Leggen jullie verder een beetje uit hoe het hier werkt, jongens? Hij komt uit het zuiden van de stad, dus hij spreekt waarschijnlijk met een accent. Ik moet gaan omkleden en aan tafel. We eten zuurkoolstamppot met zonder brie en nootjes. Dag Batman, good night and happy dreams. Da’s Engels. Ik zie je morgen. 

maandag 12 juli 2021

#40 Luchtspiegeling.



#40 LUCHTSPIEGELING.

(294,09 km, Fontaine-les-Vervins)

 

Eén kort moment waren zijn ogen dicht geweest en moet hij weggedommeld zijn. Achteraf gezien had het zijn ogen doen openen. De seconde die erop volgde had Teun haar namelijk haarscherp gezien. Het kon niet anders: zij moest het geweest zijn. Dat rode sportjackje en die blauwe spijkerbroek. Haar bruine rugzak vastgegespt op de bagagedrager. 

Maar waar was ze gebleven? Hoe kon het zijn dat ze nu uit zijn spiegel was verdwenen? Ze kon onmogelijk zo snel weggefietst zijn. Onmogelijk. Wat deed ze sowieso op deze afgelegen weg? Nee, ze kon hier helemaal niet zijn. Hij moest zich vergist hebben. Een luchtspiegeling. Hij moest nu wel echt heel moe zijn. 

 

Geschrokken schudde hij zijn stramme lijf los achter het stuur van de Scania en wierp kort een blik op de tachograaf boven zijn hoofd. Drie uur en vijfenveertig minuten had hij bij elkaar gereden, zei het apparaat. En dat klopte. Drie uur en vijfenveertig minuten reed hij op deze persoonsgebonden bestuurderskaart van zijn collega Ferry die nu thuis in zijn bed lag. Zijn eigen kaart had drie uur en vijfenveertig minuten geleden de maximale hoeveelheid van negen uur aangegeven. Volgens de machine mocht hij al lang niet meer de weg op en zat nu niet hij, maar Ferry met z’n lelijke kop en goeie grappen achter het stuur. Teun wreef in zijn brandende ogen, trommelde met zijn handen hard op het stuur en draaide het raampje nog een stuk verder open. Hij was moe.

Een stukje collegialiteit noemden ze dat onderling. ‘De ene keer rijd ik voor jou, de andere keer omgekeerd. Maar wel slapend rijden. Ja, wel slapend rijden. Haha. Zeker te weten jongen. Gofferdomme. Ja toch, niet dan? Jij nog een bakkie? Laten we dat maar doen. O, dat dacht ik toch ook wel ja. Nondeju.’

 

Wat moesten ze anders? Die bak moest leeg. Het is voor de klant belangrijk spul en door dat gezeik bij de grens zitten ze er nu al dagen op te wachten. De hele productie hangt van deze vracht af. Dus zodoende. 

 

Nog twee keer stoppen en dan kon hij de cabine in om te slapen. Hij was kapot. De adrenaline die zojuist door zijn aderen had gespoten was gezakt en traag kropen de kilometers weer onder hem door. Teun reikte een stukje naar voren en viste een blikje cola uit het koelkastje. Suiker moest hij hebben, cafeïne. Hij mocht niet meer weg sukkelen. Het was levensgevaarlijk. Hij had dingen gezien die er niet waren.

Dat meisje op de fiets was Giselle geweest, wat echt onmogelijk was, dacht Teun. Ze woont driehonderd kilometer hier vandaan bij haar moeder. Door de vermoeidheid had hij gehallucineerd en wat hij gezien had was zijn eigen dochter. 

 

Hij had haar maar net kunnen ontwijken toen ze plotseling opdook vanuit zijn dode hoek. Met een ruk aan het stuur had hij de rijrichting van de vrachtauto proberen te corrigeren. Woest had het gevaarte geslingerd en hij voelde zijn zware lading moeite doen om uit de stangen te breken. Met kloppend hart had hij de combinatie weer recht kunnen krijgen. Het gevaar was geweken en Teun dankte alles en iedereen dat er geen tegenligger was geweest. Uiteindelijk bleek hij enkel zichzelf gered te hebben van een ongeluk aangezien de ingezette koers recht op een aantal bomen in de berm geweest was. Toch had hij op het moment zelf gedacht dat hij zijn dochter ontweek in plaats van de boom. 

 

Vijf kilometer verderop zette Teun de truck aan de kant. ‘Fuck die tachograaf’, dacht hij, ‘ik moet even rust’. Het beeld van de blonde puber op de fiets liet hem maar niet los. Toen hij zijn shagje draaide en routineus opstak, merkte hij dat zijn handen trilden. 

Andere vrachtauto’s raasden luidruchtig langs hem heen. Een enkeling trok ter begroeting aan de claxon en uit gewoonte stak Teun zijn hand op. 

Even liep hij rondom de combinatie die loeiheet langs de weg stond. Rokend dacht hij aan de lading die hij vervoerde: negentien pallets fietsonderdelen en veertien pallets huisdiervoer. 

 

Teun bleef staan en staarde naar het helblauwe zeil en de witte letters. Hoe langer hij keek, hoe meer de woorden door elkaar begonnen te draaien. Zijn hart klopte in zijn keel. Kolkend draaiden de letters als vermicelli door een dampend bord soep en langzaamaan drong de realiteit tot hem door. Het was schandalig. Voor kattenbrokjes in blik en wielvorken had hij zojuist zijn leven op het spel gezet. Was zijn leven dan echt niet meer waard dan dit? Was dit zijn economische prijs? Was het allemaal echt zo weinig? Echt? 

 

In zijn hoofd knarste een fietswiel over grind. Haar moeder had Giselle meegenomen toen ze vier was. Niets had hij eraan kunnen doen. Bij de scheiding bleek dat een een vader die altijd op weg was niets in te brengen had. Daarbij waren de plannen van zijn ex om naar Frankrijk te verhuizen er blijkbaar al veel langer geweest. Toen ze eenmaal de yogaleraar had ontmoet was die keuze snel gemaakt. Nog geen half jaar na de scheiding was ze met hem vertrokken naar de Elzas om er samen een retraitecentrum voor Hollanders te starten. Giselle had in het dorpsschooltje frans geleerd. Om precies te zijn vier jaar eerder dan haar moeder en stiefvader.

 

Eens per twee maanden kreeg hij foto’s opgestuurd en daar moest hij het nu al twaalf jaar mee doen. Na jaren ellende had hij zich erin berust er niet voor haar te kunnen zijn. Hij had zijn huwelijk al verprutst en nu was ook het contact met zijn dochter aan het verwateren. In de yogaleraar had het kind een plaatsvervangende held gevonden die dagelijks gitaar speelde. Op zijn kuit droeg hij een tatoeage van een paardenbloem. Teun had erom moeten lachen dat de ex na hem blijkbaar zin had in een hippie, maar de hippie had zijn stoel ingenomen als vader. Dat was iets minder grappig. ‘flexibele paardenlul’, dacht Teun voor de duizendste keer en draaide nog maar eens een shagje. 

 

Eigenlijk moest hij verder. De vijfenveertig pauzeminuten waren voorbij en binnen in de cabine tikte de tachograaf lustig door. Big Brother reed mee met een stopwatch in zijn knuistje. Aan het einde van de rit spuugde het kloteding een bonnetje uit waarop elke minuut geregistreerd stond. Hoe vaak had hij er niet van gedroomd het ding met een klauwhamer uit de wagen te rammen? 

Weer kwam er een grote oplegger voorbij en een luide claxon klonk. De tientonner week ietsje uit omdat Teun bij zijn portier stond en precies op dat moment viel het kwartje. Ondanks zijn vermoeidheid zag hij het plotseling heel helder: al tijden ontweek hij letterlijk zijn kind. Giselle was er dan wel niet echt geweest toen hij achter het stuur in slaap sukkelde, maar al jarenlang ontweek hij zijn eigen dochter. Laffe zak dat hij er was. Omdat hij zo veel aan het werk was, zo veel van zichzelf vroeg, zag hij niet dat ze er nog was. Al die tijd zat ze in de Elzas en hij reed met pallets langs haar heen en van haar vandaan. Dat ze hier plotseling aan hem verscheen als een fata morgana was een metafoor, een soort Mariaverschijning. 

 

Ineens kwam de rekensom anders te liggen. Het was niet hij of de lading, maar Giselle of de lading. Vanuit zijn tenen vloekte Teun over de verlaten provinciale weg en dook zo snel hij kon in zijn cabine. ‘Dit is het moment. Vanaf nu gaat het anders’, dacht hij terwijl hij de vrachtwagen startte. Op zijn navigatie veranderde hij de route en begon te rijden. 

Hij was wakker. Wakkerder dan hij in tijden was geweest. Het kattenvoer en de fietsonderdelen konden hem gestolen worden. Die zou hij op de terugweg wel afgeven, net als de vrachtwagen met de tachograaf. Het kon hem niets meer schelen. De navigatie gaf de route naar de Elzas. Hij ging tijd besteden aan Giselle. Hij zou er voor haar zijn. Desnoods zong hij kampvuurliedjes met de hippie, maar hij zou bij haar zijn. Eerst maar eens eten en een paar uurtjes slapen in een hotel en dan naar haar toe. In een heldere rechte lijn. Doelbewust.

 

Na een aantal uren rinkelde zijn telefoon naast zijn zachte hoofdkussen in de hotelkamer. Teun had het ding laten gaan. Waarschijnlijk waren het de klanten met de vraag waar hij bleef. Na een tijdje was het opgehouden. Van het laatste telefoontje wat hij vandaag kreeg herkende de telefoon het nummer van zijn baas. Misschien was hij bezorgd over hem en de wagen, maar waarschijnlijker had hij hem de huid willen volschelden omdat boze klanten hadden gebeld. Teun had de telefoon uitgedrukt en zich terug in de kussens laten zakken. De hamburger en frietjes hadden hem goed gesmaakt en nu wilde hij slapen. Hij sloot zijn ogen en dacht aan Giselle die voor hem uit fietste. Haar blonde paardenstaart danste in de wind. In zijn droom stond hij op zijn trappers, riep haar en haalde haar in. Verrast keek ze hem aan en lachte haar tanden bloot. Urenlang fietsten ze samen door velden bezaaid met paardenbloemen. 

maandag 5 juli 2021

#39 Welkom in de straat

 


# 39 WELKOM IN DE STRAAT.

(287,93 km, Étreaupont)

 

‘Goedenavond, wij zijn de buren. We komen ons even voorstellen. Ik ben Tiny en dit hier is Sjaak.’

‘Hallo.’

‘Oh, wat leuk. Ik ben Sigrid. We waren er nog niet aan toegekomen om even kennis te maken. We hebben het ook zo druk, weet u. Nou, leuk om jullie eens te ontmoeten.’

‘Mogen we misschien even binnenkomen? We hebben iets voor u.’

‘Maar natuurlijk, uiteraard. Sorry dat ik dat niet zelf voorstelde. Wat is dat nou toch ongastvrij van me. Kom erin en ga lekker zitten.’

‘Zo zo, u bent al een heel eind, zie ik. Ik herken vrijwel niets meer van hoe het hier was.’ 

‘Dankuwel. Ja, we hebben al zoveel mogelijk gedaan voordat we verhuisden. Alles was bruin en veel hout, weet u. Daar houden wij niet zo van.’

‘Ik zie het. Alles wit. Wel licht zo. Ik kan me herinneren dat bij Ali het inderdaad een stuk donkerder was.’

‘Oh, u kwam hier vaker binnen?’

‘Wij kwamen hier regelmatig. Voordat Ali stierf, god hebbe haar ziel, hebben wij als buurt veel voor haar gezorgd. Het was een lief mensje. We hebben er nog veel verdriet van dat ze is heengegaan. Ik zie haar nog zo zitten, daar bij het raam. Met haar kaneelbiscuitje.’

‘Dat snap ik. Het blijft altijd moeilijk om een bekende te moeten missen. Kan ik u wat te drinken aanbieden? Koffie, thee, wellicht iets fris?’

‘Nee hoor, doet u geen moeite, we zijn zo weer weg, nietwaar Sjaak?’

‘Ja, nee, voor mij ook niets hoor. We moeten zo ook nog even langs de winkel, vandaar.’

 

‘Geef jij Sigrid even het cadeautje, Sjaak?’

‘Goed, nou, alsjeblieft. En welkom in de buurt namens ons dus.’ 

‘Ach, wat vind ik dat nou leuk. Allereerst al dat u even kennis komt maken, maar dat u zelfs een cadeautje meeneemt. Heel erg bedankt. Dit heb ik nog nooit meegemaakt. In de stad doet niemand dat. Dan ervaar je toch ineens dat je in een dorp bent komen wonen.’

‘Ja, in de stad gaan behoorlijk wat dingen anders dan hier.’

 

‘Bloembollen! Wat leuk. Ik zal ze straks  in de tuin zetten.’

‘In oktober, dan pas gaan ze in de grond. En ze zijn bedoeld voor de voortuin. Dat heeft de hele straat hier. Dat is leuk. Dat iedereen dezelfde bloemen heeft in het voorjaar. De laatste jaren deed Sjaak het voor Ali, want die kon niet meer tuinieren. Ze had heel erg last van reuma, moet u weten.’ 

‘Ja, dat deed ik dan altijd. En met liefde hoor. Als u niet van het tuinieren bent, wil ik ze ook best voor u in de grond stoppen. Dan doe ik ze in één moeite door met die van ons.’

‘Dat zal niet nodig zijn hoor. Andries en ik hebben allebei behoorlijk groene vingers. Ik zal ze een mooi plekje geven. Nogmaals, heel erg bedankt.’

 

‘Nou, dan zullen we u niet verder storen….. ‘

‘Kijk aan, allebei groene vingers. En allebei zo handig met het klussen. Ik zag dat u een serre heeft gebouwd aan de zijkant van het huis. Dat heeft niemand hier.’

‘…..Tiny, zullen we gaan?’

‘Ja, we wilden graag wat meer ruimte en zo hebben we er een soort kamertje bij. Heel leuk. Het huis is inderdaad daardoor wel anders geworden dan de rest.’ 

‘Ja, we zagen het. We kunnen door al dat glas zien dat u daar zit. Sjaak zag het toevallig afgelopen woensdag nog. Toen zag hij u daar zitten. U zat in een stoel met een boek, nietwaar Sjaak?’

‘Nou ja, ik liep toevallig door de tuin en toen zag ik dat u daar zat ja. U heeft daar een aardig zitje gemaakt. Het lijkt inderdaad wel een soort extra huiskamertje zo met die makkelijke stoel. Het zag er heel gezellig uit.’

‘Ik zit daar inderdaad heel graag om te lezen. Vanaf daar kijk je namelijk heel fijn uit over de velden. Ik vind het prettig om een boek te lezen en dan wat voor me uit te mijmeren over wat ik lees, starend in de verte. Kent u dat, buurman?’

‘Ik lees niet zoveel boeken moet ik u zeggen. Maar goed..’

‘Sjaak en ik dachten dat u het misschien wel zou willen weten dat u daar nogal, nou ja, zichtbaar zit. Misschien ook omdat u dat wellicht niet door heeft dat u daar heel zichtbaar zit, zeg maar. Dat iedereen u daar kan zien zitten.’

‘Daar heb ik niet zo’n moeite mee hoor. Men mag mij best zien lezen.’

‘Nee, dat begrijpen wij wel, maar misschien heeft u niet door hóe u er dan zit.’

 

‘Buurvrouw, wat bedoelt u nu eigenlijk?’

 

‘Nou ja, dat begrijpt u zelf toch ook wel?’

‘Nee buurvrouw, ik geloof niet dat ik u begrijp.’

‘Ik hoef u als vrouw toch niet te wijzen op…’

‘Mijn vrouw bedoelt dat het haar op is gevallen dat u een nogal korte broek droeg toen u las.’

‘Ik geloof niet dat het alleen mij is opgevallen, Sjaak. Volgens mij was het jou ook opgevallen.’

‘Ik had het geconstateerd ja. En toen heb ik je dat verteld. Maar ik heb er geen moeite mee hoor. U mag natuurlijk dragen wat u wil.’

‘Nee, natuurlijk heb jij er geen moeite mee, Sjaak.’

‘Ik geloof inderdaad dat ik gewoon zelf mag weten wat ik draag in mijn huis buurvrouw. Al zou ik daar in mijn blote kont voor het raam het hele oeuvre van Dostojevski lezen, dan nog is dat mijn zaak.’

‘Ik zal u zeggen, toen Sjaak me vertelde dat u daar zo zat, ben ik zelf ook even de tuin in gelopen. Ik kan u zeggen dat we dat soort kleding in deze straat niet gewend zijn en dat ik het eerlijk gezegd ook niet erg gepast vind. U wekt een bepaalde indruk, begrijpt u. Mevrouw van Coevorden van nummer twaalf denkt er overigens precies zo over als wij.’

‘Als jij, lieverd. Ik heb er niet zo’n problemen mee.’

‘Als wij, Sjaak.’ 

 

‘Een bepaalde indruk? Dan kijkt u maar even de andere kant op, mevrouw. Kom op zeg, ik laat me niet uit mijn nieuwe serre jagen.’ 

‘Ik zag de oude Jos van nummer tien overigens ook toevállig de vuilniszakken buiten zetten toen ik in de tuin stond. Terwijl hij dat altijd ’s ochtends vroeg doet. Elke week buurvrouw, en nu niet. Nu deed hij het na het eten. Begrijpt u wel wat ik bedoel? Elke week en nu niet, Sigrid. Zo was het toch? Sigrid?’

‘Buurvrouw, u moest nog naar de winkel. Ik denk dat het tijd is dat u daar heen gaat. Ik dank u heel erg voor de bloembollen en maakt u zich geen zorgen; ik zal een lange broek aantrekken als ik ze in de grond stop. Zegt u dat ook maar tegen de oude Jos van nummer tien en mevrouw van Coevorden van nummer twaalf. Dag buurvrouw.’

 

‘Tss, brutaal kind. Kom Sjaak.’

‘Dag buurman.’

‘Sorry. Dag.’

 

donderdag 1 juli 2021

#38 Estafette met kaas.

 


#38 ESTAFETTE MET KAAS.

(281,49 km, La Capelle)

 

Pruimen, kaas, brood en een stuk worst. George had het in de winkel bij elkaar in een plastic draagtasje gedaan wat bij de kassa lag. Met het tasje was hij de straat overgestoken en was op zijn gemakje op de bank onder de boom gaan zitten. Rustig haalde hij zijn zakmes uit zijn binnenzak, knipte het open en wreef het schoon met zijn zakdoek. 

 

Het gaan zitten kostte hem steeds meer moeite. Zijn knieën deden na veertig jaar sjouwen met kratten kaas niet meer alles wat hij graag zou willen. Bij elk beroep dat hij op hen deed voelde hij als protest de gewrichten pijnlijk tegen elkaar schuren. Al die jaren kaas hadden zijn kraakbeen doen verdwijnen. Hij had het zelf veroorzaakt, dus hij leefde er mee. Wat moest hij anders. Het was net als met al die andere lichamelijke kwaaltjes; staar op de ogen, gehoor dat achteruitging, prostaatproblemen, droge huid. Al de ongemakken die het met zich meebrengt om een man van vierentachtig te zijn kon hij afvinken. Een tijdje geleden had hij in de krant een lijstje gezien van kwalen die bij ouderdom horen. De top tien van ongemakken op leeftijd. Op zijn vingers had hij meegeteld; hij had ze bijna allemaal. De vervelendste van de tien voelde hij niet direct, maar was er blijkbaar wel. Het zat tussen zijn oren.


Niet veel later had hij het wel letterlijk kunnen zien. Nadat hij een test had gedaan met allerlei, volgens hem domme, vragen werd hij door de arts doorgestuurd naar een neuroloog. Een verpleegkundige die praatte als zijn moeder schoof hem vervolgens in een grote cilinder om een foto van de binnenkant van zijn hoofd te maken. 

 

Terwijl hij hier onbeweeglijk lag moest hij denken aan de circusattractie waar hij als kind enorm van had genoten. Er was een dikke man geweest die een kleinere man met een snorretje  in een cilinder had gedaan. Vervolgens had hij een stukje hout aangestoken en deze bij de cilinder gehouden. De kleine man met het snorretje was uit de koker geschoten, had een tijdje door de lucht gevlogen en veertig meter verderop perfect in een net beland. De kleine George had niet geweten wat hem overkwam. Nog nooit had hij zoiets spectaculairs gezien. Nu hij zelf in een cilinder lag, keek hij om de zoveel seconden voorzichtig via het spiegeltje naar de verpleegkundige. Hij moest heel stil blijven liggen, maar kon het toch niet laten steeds te controleren of zij geen brandend stukje hout bij zijn voeten hield. Op zijn weg door de ziekenhuisgangen had hij nergens een net zien hangen. Daarbij was hij onderhand een tikje te oud voor dat soort fratsen. Dat moest hij inmiddels wel toegeven.


Vrijwel meteen na zijn avontuur in de cilinder had de arts samen met hem naar de foto’s gekeken. George vond het een vreemd idee dat zijn gedachten nu in plakjes op het computerscherm voorbijkwamen. Zijn dochter werd er een beetje giechelig van. Hij kende dat van haar, dan was ze erg nerveus. Zijn vrouw had dit ook gehad en net als bij zijn vrouw vond hij dit zowel aandoenlijk als irritant. 

De dokter klikte net zo lang door tot er plotseling een plakje hoofd met een zwarte vlek op het beeld verscheen. Precies daar waar zijn binnenste te zien was. In eerste instantie had George gedacht dat de foto mislukt was. Dat er iets op de afdruk had gezeten of voor de lens maar dat kon natuurlijk niet. Dit was niet zo’n fototoestel. Zijn dochter giechelde nog maar eens en George deed schaapachtig mee.  

Het lachen was van korte duur. De dokter was duidelijk: hij had het. Het. Het wat zijn vader ook had en zijn broer en waarschijnlijk ook ome Theo. Het. Ome Theo hadden ze op een dag in zijn onderbroek uit de Hema moeten halen. Terwijl ze hem de winkel uit leidden, zong hij hard alle liedjes van Rob de Nijs die hij zich kon herinneren. De mensen hadden om hem gelachen, ook de medewerkers van de Hema. 

George rilde wanneer hij eraan dacht. Hij sneed een stukje kaas af en stak het in zijn mond. ‘Te weinig zout’, dacht hij bij zichzelf. Met de kaasboer in hem was gelukkig nog niets aan de hand.

 

Hij had het wel gemerkt. Soms klopte de wereld gewoon niet meer. Al die dingen die vroeger vanzelf gingen kreeg hij niet meer voor elkaar. Niet omdat zijn knieën niet meewerkten, maar omdat hij simpelweg vergat wat de volgorde was. Was het nu eerst de schoenen of eerst de sokken? Eerst plassen of eerst tandenpoetsen? Of deed je deze zaken tegelijk om je tanden schoon te krijgen? Dat soort dingen. Later voelde hij zijn wangen rood kleuren als hij terugdacht aan deze overwegingen. En dan was hij het zelf nog die het bemerkte. 

Soms zag zijn dochter het, met haar grapjes en gegiechel uit ongemak. Hij had het wel door. Hij had ook heus wel door dat het vaker gebeurde. 


Soms raakte hij in de war. Dan stond hij voor het raam, keek hij naar buiten en voelde paniek. Niets daarbuiten herkende hij. Enkel de dingen in de vensterbank waren vertrouwd. En heel soms draaide hij zich om en herkende zijn eigen huis niet. Dan stond hij een uur voor het raam, bang om een stap te zetten. Helemaal in zijn eentje. Hij begreep ook wel dat dit niet zo verder kon.

 

George sneed met zijn zakmes een stuk van de worst af en nam een hap met brood. Hij kauwde en keek naar het gebouw voor zich. Dus dit was het. De laatste plek waar hij zou wonen in zijn leven. Gelukkig herkende hij de naam van de instelling toen zijn dochter hem het idee opperde. ‘Is dit anders niet iets voor je? Dan hoef je niet alles zelf te doen. Koken, wassen, strijken, de tuin. Dat kunnen ze daar ook allemaal voor je doen. Moet je nagaan hoeveel tijd je dat scheelt. Hoeveel extra tijd je aan je verzameling kunt besteden. Wellicht is dat een goed idee, pa. Het scheelt een hoop zorgen ook. Voor straks, weet je wel.’

Natuurlijk wist hij dat. Mijn god, ze praatte al als zijn vrouw. Met dezelfde zorg. Het was raar. Gisteren kwam ze binnen en was hij overtuigd geweest dat zij zijn overleden vrouw was. Het had zeker vijf minuten geduurd totdat hij doorkreeg hoe het zat. Hij had naar haar gestaard terwijl ze witte broodjes met hagelslag bestrooide. En toen was het voorbij en zag hij zijn dochter. Weer kleurden zijn wangen terwijl hij eraan dacht. Zie je wel, ik word gek. Ik hoor hier. 

 

Boven hem ruisten de blaadjes van de kastanjeboom. Hij nam een hap uit de pruim. Zoet was hij. Het sap droop van zijn kin op de zakdoek die hij in zijn schoot had gelegd. Hij mocht dan wel oud, gebrekkig en gek zijn, vies zou hij zeker niet worden. Zo zat hij niet in elkaar. Het moet dan maar, dacht hij. 

 

Het was een aardig gebouw. Jaren 30 zo te zien. Ze zullen wel tegeltjes hebben op de badkamermuren. En granieten vloeren. Hoge plafonds en paneeldeuren. Misschien zelfs wel krullen op het plafond.

Het enige wat hem de afgelopen week bezighield, was het beeld dat ze hem met zijn spulletjes hier neer gingen zetten. Een tafel van thuis, een stoel, zijn klok, de verzameling, zijn nachtkastje. Het beeld dat ze hem op een dag in die kamer zetten en achterlaten was angstaanjagend. Aan dat moment moest iets voorafgaan. Deze stap had een aanloop nodig en die moest hij zelf doen. 

Vandaar dat hij hier zat. Hij wilde het eerst wel eens op zijn gemakje bekijken, zien wat voor types hier naar buiten komen. Naar buiten worden gereden met karretjes. Er loopt steevast iemand achter met een zakdoekje om het kwijl weg te vegen. Ze bukken voorover om met de mensjes te praten. Die kunnen namelijk niet meer overeind komen. Zijn voorland. Hij zal hier vaak zitten, onder deze kastanjeboom. Ze zullen hem steeds hier neerzetten. Hij zal wel geen zakmes meer mogen om zijn worst te snijden. Pruimen mogen natuurlijk wel in verband met de stoelgang. Ze zullen alles voor hem in stukjes snijden en ze zullen zijn gat afvegen. Hij zal uiteindelijk niets meer zelf hoeven doen. Klinkt als luxe. Is het niet.


De dames en heren in witte kleren die het afgelopen uur uit het gebouw liepen en in de auto stapten om naar huis te gaan, zullen de laatsten zijn die hem groeten. Hij zal ze straks voor oude geliefden aanzien. Misschien wel voor oude collega’s of de buurman. Dat las hij ergens en dat moet dan maar. 

Ze zijn fris en vriendelijk, de verpleegkundigen die hij gaat inhuren, concludeerde hij.  Nooit geweten dat hij zijn opgespaarde centen die hij verdiende met kaas zou uitgeven aan jongelui die hem kaas zouden gaan voeren. Jongelui die dan op hun beurt hun zuurverdiende centen uitgeven aan bier, friet met mayonaise en een kaassouffle. Het leven als een struikelende estafette met kaas.

 

George schudde de zakdoek op zijn schoot uit en vouwde hem weer op. Het plastic zakje met het overgebleven stuk brood en de pruimenpitten draaide hij tot een bolletje en gooide het in de prullenbak naast de boom. Daarna duwde hij zichzelf moeizaam omhoog en liep de straat af. Hij keek niet meer om. De volgende keer dat hij het gebouw zou zien zou vanuit de auto zijn, naast zijn dochter. Achter de auto zou de aanhanger zijn met zijn spullen. Dat moest dan maar.