maandag 25 oktober 2021

#54 Schepen en vazen.

 

#54 SCHEPEN EN VAZEN.

(350,49 km, Rozet-Saint-Albin)

 

 

‘Ria, ik móet je even spreken. Ga zitten en hou je vast. Zit je? Goed. Weet je nog dat ik een hanger op marktplaats had gekocht? Die met die krulletjes en dat zoetwaterpareltje? Wat denk je? Ik ben ermee naar een antiquair gegaan. Ja, echt. Blijkt dat ie heel veel waard is. Nee, serieus, die vrouw gaf er meteen drieduizend euro voor. Drieduizend euro Ria!! Nee, ik heb het nog niet aan Theo verteld, want die wist niet eens dat ik een hanger had gekocht. Dat is een leuke verrassing toch? Ik zit me alleen suf te bedenken wat ik met het geld ga doen. Een weekje weg of bijleggen voor de auto of gewoon iets leuks voor de kleinkinderen. 

Tja, iets voor mezelf. Daar zeg je zowat. Ik zou niet weten wat. Ik zou de huiskamer wel anders willen. Dat het een beetje moderner en minder rommelig is, snap je? Ik vind het soms allemaal zo vol. Maar ja, je weet hoe Theo is.

 Hoe bedoel je, wat voor plannetje? 

 

Ria, je bent geniaal. Maar kan ik dat maken? Dat heb ik er zeker voor over. Ik krijg dat anders nooit voor elkaar. Haha, god ja. Ik doe het. Wat ben jij slecht zeg’

 

                                                                       **

 

‘Ik wil het niet. Het is een lelijk ding.’

‘Maar kijk dan Theo: zeventig centimeter puur porselein. Prachtig toch? Ik ben er verliefd op. 

‘En toch zeg ik je dat ik het niet wil hebben. Het komt mijn huis niet in.’

‘Wil je nog koffie?’

‘Dat is goed, maar haal het maar uit je hoofd, het komt er niet in. Het is veel te groot, te glimmend, te protserig.’

‘Hij zou schitterend staan voor het raam van de uitbouw. Waar is je mok?’

‘Nee lieverd, het past niet bij de rest van het interieur. Hier.’

‘Jawel, het past wel. Ik heb toch ook twee van die gele beeldjes? Die passen er prachtig bij.’

‘Die vind ik ook niet mooi.’

‘Die heb je me voor mijn verjaardag gegeven.’

‘Dat weet ik. Maar toch vind ik ze niet mooi.’

‘Waarom gaf je ze dan aan me?’

‘Omdat jij ze mooi vindt. Zo zie je maar dat ik al vaker veel voor je over heb gehad.’

‘Maar waarom wil je dit niet dan?

‘Omdat het verschrikkelijke kitsch is. Schreeuwend aanwezig. Nee, krijsend aanwezig is het. Vreselijk, ik blijf niet bezig.’

 

‘Ik ga een ei bakken.’

‘Ga je gang, ik hoef niet.’

 

‘Weet jij waar mijn groene sokken zijn?’

‘Die zitten in de was. Die bruine liggen aan het voeteneind van het bed.’

‘Dank je.’ 

‘En jouw scheepjes dan?’

‘Wat?’

‘Jouw modelscheepjes.’

‘Wat is daarmee?’

‘Die staan toch ook overal.’ 

‘Gaat het nou nog steeds over die lelijke vaas? Hou toch op.’

‘Twee kasten en een plank vol heb je nu in de huiskamer. Die zijn toch ook schreeuwend aanwezig?’

‘Dat is heel wat anders.’

‘Hoezo is dat anders?’

‘Dat is mijn liefhebberij, mijn hobby, mijn leven. Daar heb ik ongelofelijk veel tijd en energie in gestoken. En dat doe ik nog steeds met heel veel liefde.’

‘Ja, en?’

‘Dus die verdienen een plek in de huiskamer. Net als toen de kinderen nog thuis woonden. Exact hetzelfde.’

‘Die begrijp ik niet.’

‘Toen de kinderen nog klein waren, bezaten ze een hele hoek van de huiskamer. Ze moesten dat hebben omdat ze óók hier woonden, zei je altijd. En dat allemaal ondanks het feit dat ze gewoon hun eigen kamer hadden, maar dat terzijde. Overal lag speelgoed en troep waar ik mijn nek over brak. Sinds ze allemaal uit huis zijn is precies díe ruimte, precies díe hoek voor mij. Ik vind dat ik daar recht op heb voor mijn liefhebberij. Mijn scheepjes. Omdat ik hier óók woon.’

‘En mijn liefhebberij dan. Mijn hobby?’

‘Jouw hobby is Diamond painting en puzzelen. Dat kun je gewoon aan de eettafel doen.’

‘Nee. Dat bedoel ik niet. Die beeldjes, die vazen, al die prulletjes. Dat is mijn hobby.’

‘Nou wordt ie lekker.’

‘Ik ben bloedserieus. Vanaf vandaag, vanaf nu, is dat officieel mijn hobby. Mijn liefhebberij is het verzamelen van protserige vazen en beeldjes zoals andere mensen postzegels sparen. Accepteer het maar, Theo. Het is officieel: ik ben een verzamelaar.’

‘Doe normaal.’ 

‘Ik meen het. Dit is normaal. Normale mensen hebben hobby’s. Net als jij met je scheepjes. Mijn liefhebberij mag ook in de huiskamer.’ Ik heb er op Marktplaats nog meer gezien en morgen ga ik naar een rommelmarkt. Je bekijkt het maar, ik koop het allemaal.’

‘Ze komen de huiskamer niet in.’

‘Als dat zo is, gaan je scheepjes ook de huiskamer uit. Die stal je dan maar op zolder, Theo. En doe in godsnaam je vieze sokken in de wasmand.’

 

                                                                      **

 

‘Bob! Dit ga je niet geloven. Ik heb ze allebei verkocht.’

‘Echt? Hoelang zeul je die dingen al niet mee?’

‘Ik denk zeker een jaar. Ik zei toch dat er vroeg of laat een of andere gek zou komen die ze wil.’ 

‘Dat had ik nou nooit gedacht. Wat een lelijke gedrochten waren dat zeg. Nou, het scheelt je in ieder geval een hoop gesjouw.’

‘Het was de moeite helemaal waard. Ik heb ze voor de hoofdprijs verkocht. Er werd niet eens afgepingeld. Geen cent.’

‘Ga weg.’

‘Honderdtwintig euro de stuk. Je kent me, ik heb er een heel verhaal omheen gekleid en ze trapte er met boter en suiker in. Ze noemde zichzelf een verzamelaar van vazen en beelden.’

‘Een verzamelaar? Die hebben meestal wel verstand van dingen. Weet je zeker dat je niet iets bijzonders had en dus veel meer had kunnen vragen?’ 

‘Hou toch op. Het was gewoon zo’n suf mens. Ze stonk overal in. Ik heb een heel verhaal gehouden over Franse buitenhuizen in de achttiende eeuw en liet toen terloops de naam vallen die onderop stond. Dat is gewoon het merk van een fabriek uit Leeuwarden uit de jaren zestig, maar allez. Ze draait er eentje om, herhaalt de naam en zegt nuffig; oh ja… Nou zie ik het. Het staat hier ook. Ja, dat is wel authentiek. Deze kom je niet vaak tegen uit die streek. En nog wel in zo’n mooie staat. Prachtig, ik neem ze allebei.’

‘Wat een gek.’

‘Toen ze wegging zag ik dat ze allebei die vazen in de auto legde en die lelijke beelden van Karel erbij.’

‘Bedoel je nou die vogels? Doe normaal.’

‘Ik zweer je dat ze de auto tot aan het dak toe vol had toen ze wegreed. Ze moet in een half uurtje zeker vierhonderd euro afgerekend hebben. Die vrouw had geen flauw idee wat ze aan het doen was.’ 

‘Je mag maar in je handjes knijpen met zoveel idioten op de wereld.’ 

‘Ik ga de boel zo opruimen. De buit is wel binnen voor vandaag en ginder komt onweer aan.’ 

 

                                                                      **

‘Wat is dit?’

‘Mijn verzameling. Ik zei toch dat ik begonnen was met een nieuwe hobby.’

‘Maar zo veel. Waarom zoveel? Een paar vaasjes is toch genoeg?’

‘Als je verzamelt wil je er zoveel mogelijk van hebben, schat. Dat weet je. Ik vind het heerlijk, werkelijk waar. Er is een wereld voor me open gegaan. Misschien moet ik je daarvoor bedanken. Door ons gesprek herinnerde ik me dat ik er als kind zo van genoot om alles van de Troetelbeertjes te sparen en nu heb ik dat vlammetje weer helemaal terug. Het vuurtje brandt en het geld in mijn portemonnee ook.’

‘Maar alles staat vol. Waar is de fauteuil?’

‘Die paste er niet meer bij. Hij staat nu op de logeerkamer.’

‘Maar wat als er bezoek kom?’

‘Dan pakken we een stoeltje uit de keuken. Er komt toch nauwelijks iemand langs hier.’

‘Echt, het zijn er veel te veel.’

‘Er staan anders nog steeds meer scheepjes dan vazen in de huiskamer. Ik heb het geteld. Vanmiddag ga ik trouwens met Ria naar een grote kringloopwinkel in Houten.’

‘Dit accepteer ik niet. Ik wil dat je alles weer inricht zoals het gisteren was. Zet je verzameling maar op de logeerkamer en haal de fauteuil terug.’

‘Goed, goed, dan gaat alles naar de logeerkamer. Maar dan gaan jouw scheepjes naar zolder.’

‘Mij best.’ 

 

‘Mooi.’

‘Mooi.’

 

‘Klaar nou?’

‘Klaar.’

 

‘Wat zit er in dat pakje?’

‘Een klein porseleinen vaasje dat ik gekocht had omdat ik een beetje spijt had van onze discussie. Wist ik veel dat je zoveel ging kopen.’

‘Das lief van je.’ 

‘Ja, dat zal wel. Haal die zooi nou maar uit de huiskamer, dan zeul ik zo de bootjes naar zolder.’

 

 

                                               **

 

‘Hoi Ria, met mij. Het is gelukt. Hij is nu, as we speak, alles naar de zolder aan het sjouwen en ik heb straks weer een zee van ruimte in de huiskamer. Wat zeg je? Och, vaasjes, beeldjes en prulletjes van de rommelmarkt. Allemaal van dat kitscherige keramische spul weet je wel. Echt verschrikkelijk lelijke troep. Ik had er de hele kamer mee volgebouwd en heb het, als compromis, net op de logeerkamer gestald. Ik wacht twee weken voordat ik het weer op marktplaats zet. Tegen die tijd zal de storm wel zijn gaan liggen, denk je niet? 

Hij ging er met open ogen in. Het heeft me alles bij elkaar tweehonderdvijftig euro gekost en ik kan je zeggen: dat was het dubbel en dwars waard. Ik zit er nu zelfs aan te denken om de rest van het geld ook zo te besteden. Wie weet wat ik verder allemaal voor mezelf geregeld krijg…. Nee, dat is waar. Dat is ook weer heel egoïstisch. Het is toch zevenentwintighonderdvijftig euro en een heleboel ruimte in de huiskamer. 

 

Nou zit ik wel te denken aan een mooie nieuwe buffetkast. Of planten. Of een designlamp. Of een mooi vloerkleed. Of kussentjes.

 

 

maandag 18 oktober 2021

#53 Eerste dienst.


#53 EERSTE DIENST.

(345,18, km, Billy sur Ourcq)

 

 

Ik wil niet. Je moet. Ik moet. Je bent geen watje. Ik ben geen watje. Ik ben niet oud genoeg. Je hebt best overwicht. Doe niet zo schijterig. Ik heb een uniform aan. Daarom, ze zien je strepen, dat dwingt respect af. Ik ben er oud genoeg voor. Je bent groot genoeg. Goal: groeten, oogcontact, aanspreken en lopen. Meer is het niet. Eens moet de eerste keer zijn. En eens is het vandaag. Ineens. Volgens mij durf ik niet.

 

Wat als ze boos worden en zich op mij richten? Dan ben ik nergens. We zijn maar met z’n tweeën. Olaf is ook maar één man al loopt hij al lang mee. Als ze met z’n twintigen zijn staan wij nergens en moeten we ons overgeven. Nee, versterking roepen. En snel ook. Jezus, waarom ben ik hieraan begonnen? Waarom zit ik niet thuis op de bank? Ik had toch ook een baan op kantoor kunnen kiezen? Gewoon net als iedereen in de IT en dan ’s avonds lekker Netflixen met mijn vriendin. Gewoon. Waarom heb ik me hiervoor opgegeven? Uit eigen beweging het hol van de leeuw inlopen. Oh god, laat het alsjeblieft rustig blijven. Ik wil zo niet. Zo erg niet.

 

Daar, drie jongens op een bankje. Ze blowen, ik zie het goed, dus we moeten erop af. Er is alweer gebeld door de oude vrouw van de flat. Ze belt minstens drie keer in de week, maar die jongens zitten er al een half jaar, die krijg je niet zomaar weg. Ze zijn een groepje dat raps maakt in het wijkcentrum met de jongerenwerker die ook uit de buurt komt en ‘een achtergrond’ heeft. Ja, die achtergrond ken ik wel. Lang geleden heeft hij met zijn vrienden ons oude jeugdhonk kort en klein geslagen. Nu heeft hij blijkbaar zijn leven gebeterd en geeft cursussen om van de straat en op het rechte pad te blijven. Soms vraag ik me af of hij hier wel in slaagt. Dat van die raps geloof ik wel, maar van dat rechte pad?

 

Kijk, ze zitten op de rugleuning van het bankje. Mijn oma zou zeggen; doe je dat thuis ook? Maar helaas oma, ze zitten nooit thuis. Ze hangen hier of in het wijkcentrum. Thuis liggen ze hooguit in bed of ze eten er even, maar dat is afhankelijk van wat er in de koelkast en de vriezer zit. Maar thuis zitten doen ze niet. Daar is blijkbaar geen reden genoeg voor.

 

 De raps klinken te hard uit een bluetooth speaker die hun mobiele telefoons versterkt. Lekker provocerend, gasten. Ik begrijp wel waarom die mevrouw heeft gebeld. De afgelopen maanden is ze vaak uitgescholden wanneer ze er wat van zei. Toch heeft ze een dikke huid, zegt Olaf. Vroeger kwam regelmatig bij haar over de vloer omdat haar man agressief werd als hij gedronken had wat helaas dagelijks het geval was. Steeds was zij degene die het dichtstbij stond en de klappen kreeg. Twee jaar geleden overleed hij aan een leverziekte en sindsdien is ze alleen. Ze is er nog steeds boos over. Volgens mij is ze boos op alles en iedereen in de wereld. Op zowel haar man als de overheid die er niet voor haar zijn. Op de elite die bepaalt en op die jongens die bepalen. Dat is het probleem hier, de mensen zijn boos omdat ze het gevoel hebben dat velen voor hen bepalen maar dat degenen die voor hen zouden moeten zorgen en niet zijn of niet thuis geven. Ondertussen stookt ze haar huis tot vijfentwintig graden, rookt ze onafgebroken en zit ze de hele dag op facebook wat natuurlijk ook niet helpt.

 

Dit is mijn wijk, mijn dorp in de stad. Hier woon en werk ik. Het is vanaf nu mijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het een plek is die voor iedereen fijn is om te wonen. Dat iedereen zich veilig voelt. Iedereen, ook die jongens op het bankje. Snappen zij dat ze mij moeten gaan zien als de arm der wet en niet enkel als die jongen van vroeger met een pakkie aan? Niet als de overloper, de snitch, de overheid die mensen hun uitkering afpakt. Voor sommigen lijkt dat allemaal door elkaar te lopen, lijkt het wel. Ik begrijp het wel. Het is ook ingewikkeld, ik worstel ook met die dubbelheid. Ik wil niet. Ik moet. 

 

Goed, we gaan erop af. We hebben afgesproken dat ik het gesprek begin. Die houding. Ik zweet, mijn hart klopt als een gek. Wat kan er nou helemaal gebeuren? We hebben een porto, we hebben elkaar. Gewoon rustig blijven. Vragen hoe het gaat. Praatje maken, precies. Begin over voetbal, over hun muziek. Hebben ze dat zelf gemaakt? Geef ze een compliment. En nog één. Blijf praten. Connect, level en sluit aan. Nu. Kop hem in en zeg dat de muziek wat zachter moet. Stel voor om vandaag een stukje verderop te gaan zitten. Gelukt. Het gaat zachter. 

Natuurlijk schroeven ze zodadelijk als we de hoek om zijn het volume weer op. Het zijn kleine stapjes. Ik zag ze wel kijken. De opmerking ‘de politie is je beste vriend’ was voor mij bedoeld. Ik zag ze lachen, elkaar aanstoten. Nee, ze nemen me niet serieus. Ik kan hier nog niet alleen lopen. Ik leer het nooit. Hoe lang duurt dit nog? Hoelang moet ik achter mijn collega aan blijven lopen? Ik ben nog maar een jongen. Ik ben hier niet tegen opgewassen. Ik tril als een rietje. Verdomme, zouden ze het ruiken dat ik bang ben? Ja, ik ben bang. Ik ben bang ze tegen het lijf te lopen als ik vanavond na mijn dienst naar de snackbar loop. Als ik alleen ben. Ontspan.

 

We gaan naar de vrouw om een praatje met haar maken. Lijmen en paaien, want anders loopt ze iedereen op te stoken tegen die jongens en dan loopt het helemaal uit de hand. Jezus, wat stinkt het hier in het trappenhuis. Iemand heeft zijn plas laten lopen maar niemand ruimt het op. Hoe kan dat? Hoe kun je van een gezamenlijke ruimte zo’n troep maken? Ik heb zoveel vragen. Wat doet die vuilniszak daar? En waarom staat daar een kapotte buggy? Waarom? Waarom staat er zoveel graffiti in de lift? Waarom ruikt het hier altijd, altijd, altijd naar wiet? 

 

Dit trappenhuis is de binnenkant van het hoofd van de buurt: stinkend en zonder vertrouwen. Geen rust en altijd koude tocht en lekkages. Zo moet het er ook in het hoofd van de vrouw uitzien. Ik en mijn collega’s moeten ervoor zorgen dat het er warm en droog gaat worden. Warm, droog, licht en met een mooi kleurtje zodat je er vol vertrouwen doorheen loopt, door dat hoofd. Dat is wat we gaan doen. Ik zie ertegenop. 

 

Weet ik nog wat ik moet zeggen als ze tekeergaat? 

 

Ik moet wachten. We kunnen nog niet door naar de volgende verdieping waar de vrouw woont. We hoorden achter de voordeur waar we net liepen het gehuil van een kind en het gejammer van een vrouw. En we hoorden iets vallen. Nee, er werd iets gegooid. Nu wordt er geroepen. Gevloekt. Vloeken door een man, vloeken door een vrouw, huilen door een kind. Een meisje roept en vloekt. We moeten hier iets mee, zegt mijn collega. Wat gaan we aantreffen? Iets knijpt me hard in mijn maag. Mijn collega belt aan en gaat professioneel het gesprek aan. Alles gaat goed, zeggen ze een beetje buiten adem. Het is maar een klein meningsverschil maar verder gaat het prima. 

Morgen lopen we nog even langs, zegt Olaf nadat ze moeizaam lachend de deur sloten.

 

De man en de vrouw in de deuropening hadden grote pupillen, zei Olaf. Ik heb het niet gezien. Ik heb het gemist. Sorry Olaf, maar mij viel iets anders op. Die zonnestraal die aan het einde van de gang de huiskamer in viel en een soort schilderij veroorzaakte. Zag je dat, Olaf? Zag je dat kleine dikke jongetje dat in alle hectiek stil in pyjama met zijn neus tegen het raam zat? Hij keek stilletjes naar buiten naar de drie jongens op het bankje. Ademloos zat hij daar. En op dat moment wist ik het; dit is echt wat ik wil doen. Hem weghouden van dat bankje. De hele dag, elke dag.

 

Kom, we gaan naar die mevrouw.

 

 

maandag 11 oktober 2021

#52 Koers langs de Oude Teug


#52 KOERS LANGS DE OUDE TEUG.

(335,20 km, Droizy)

 

Geschrokken bleef Michel naar de man aan zijn voeten kijken. Hoe is het mogelijk, dacht hij. Hoe is het in godsnaam mogelijk dat hij plotseling in elkaar zakt? Hij maakte zich enorm druk, dat had hij wel gemerkt, maar niets wees erop dat dit stond te gebeuren. 

Het hoofd van de man had de eerste minuut een gestolde uitdrukking van ontzetting gehad. Hij was er zelf blijkbaar ook door overvallen. Michel had het zien gebeuren. Midden in zijn relaas was hij halverwege de zin stilgevallen, had zijn ogen gesperd en verscheen de ontzetting op zijn gelaat. In die paar seconden had zijn wijsvinger nog in de richting van Michel gepriemd omdat de oude man hem net met een rood hoofd de waarheid zei. Na het sperren van de ogen had de hand met de vinger zich plots aan de borst gezet. Een fractie later begaven de knieën het en als een gebouw stortte de man ter aarde. Of, in dit geval, ter linoleum. 

Alles om hem heen nam hij mee in zijn val; de bureaulamp, de stoel en het lullige vaasje met droogbloemen op het hoekje van het bureau. Als een rouwboeketje lag het naast de dode bezitter; de ineengezakte burgemeester wiens gezicht ondertussen lichter begon te kleuren. Michel keek ernaar. In niets leek dit gezicht nog bij wat hij kende van de man. Hij leek bij te komen, maar Michel wist beter. Hij stond hier immers al vijf minuten in stilte. De man was duidelijk dood. Wat moest hij doen?

 

Nog geen tien minuten geleden had hij een heel ander gezicht van de burgemeester gezien. Dat van irritatie, boosheid en zelfs uitzinnige woede. Nog nooit eerder had de burgervader zich in zijn bijzijn zo laten gaan. Michel kende hem als de vriendelijke, rustige vader van het dorp. Steeds als er onenigheid was kwamen de dorpelingen naar hem en zorgde hij ervoor dat het geschil door praten werd opgelost. Steevast trakteerde hij de betrokkenen daarna op een goed glas bier in het plaatselijke café. Als mede-vredestichter zette Frans, de cafébaas van De Oude Teug, er zwijgend een schaaltje bitterballen naast. Meneer de burgemeester, bier en Frans zijn bitterballen: meer had men hier niet nodig om het leven vreedzaam te houden. 

 

Uiteraard wist Michel dat de wielerkoers meneer de burgemeester aan het hart lag. Hij wist alleen niet dat dit wielerhart op het punt stond het te begeven. De leden van de routecommissie hadden hem gewaarschuwd. ‘Uw meneer de burgemeester zal dit niet plezant gaan vinden, maar ja. Luister Michel, in alle jaren dat we de koers organiseren komen we langs, maar helaas moeten we dit jaar de keuze maken vóór het dorp af te slaan. We kunnen anders de veiligheid van de renners niet garanderen. Een stuk verderop ligt tegen die tijd de boel open voor de aanleg van het nieuwe pompstation en kruispunt. Dat begrijp jij toch wel? Meneer de burgemeester weet ook dat dit behoorlijk wat ongemak gaat opleveren, dus zo’n verassing moet het nu ook niet zijn. Breng jij hem vanmiddag het slechte nieuws, Michel?’

 

Juist door zijn jarenlange ervaring met de burgemeester was Michel niet bang geweest. Met plezier dacht hij terug aan de talloze avonden die hij met hem en andere mannen van het dorp in de Oude Teug had doorgebracht, met of zonder vredelievende bitterballen. De burgemeester werd geroemd om zijn grappen die, naarmate het bier vloeide, gedurfder werden. Omdat hij inmiddels van respectabele leeftijd was en al tientallen jaren het dorp leidde, kwam hij overal mee weg. Ook met slechte grappen.

 

Nog nooit had hij hem boos gezien. Uit gewoonte was Michel het gesprek dan ook als een grap begonnen, maar dat had hij beter kunnen laten. Zeker op een moment als deze waarop de simpele waarheid het beste is, maar dat is achteraf mooi gezegd. 

‘Meneer de burgemeester’, had hij grijnzend gezegd toen hij binnenkwam, ‘ik wil u graag eens trakteren op een pintje in café Central.’ Central was het rommelige sportcafé van zijn ome Cor, twee dorpen verderop. 

‘Hoezo helemaal in Central, Michel? Met alle plezier drinken we wat in de De Oude Teug. Frans kan de klandizie goed gebruiken.’

‘Maar meneer, ik wil graag met u de koers gaan zien. Weet u wat? Ik houd u gedurende de koers helemaal vrij. U verdient het ook wel eens om vrijgehouden te worden. U bent dit jaar mijn koers-gast in Central.’ 

Michel bedacht zich dat dit er wellicht iets te dik bovenop lag. Nerveus streek hij met zijn hand door zijn baard.

‘Michel, de koers komt hier toch door het dorp. Doe niet zo onnozel.’

Dit was het moment om in te koppen, dat was duidelijk. Michel probeerde zo serieus mogelijk te kijken.

‘Helaas, meneer de burgemeester, dit jaar niet. Het gaat niet. Ze koersen om het dorp heen.’

 

Even was het stil. Met plotselinge pretogen keek de burgemeester Michel aan alsof hij hem voor de gek hield. 

‘Goeie grap, Michel.’

‘Neen meneer. Ik kom juist van de vergadering waarin de route definitief is vastgelegd. Ze zullen dit jaar voor het dorp ter hoogte van Teunissen afbuigen naar de finish en daar een extra ronde rijden om aan de kilometers te komen.’ 

Even hapte de burgervader naar lucht en begon toen te bulderen.

‘Ben je helemaal besodemieterd? Zevenentwintig jaar ben ik hier al burgemeester en al die zevenentwintig jaar komt de koers door het dorp. Zevenentwintig jaar, Michel. Hoor je dat goed? Zevenentwintig. Waarom heb je jezelf laten omkletsen?’

‘Ik kon er echt niets aan veranderen. Het pompstation en het kruispunt, snapt u?’

‘Nee, dat snap ik niet. Dan verzinnen we toch iets met een omweg? Een alternatieve route?’

‘Dit is de alternatieve route meneer. Het is besloten.’ 

‘Nee, Michel, jij gaat terug. Je laat je niet wegsturen namens ons. En anders ga ik zelf.’

‘Meneer de burgemeester, rustig.’’

Het gezicht van de man werd rood. Boos sloeg hij met de vlakke hand op zijn bureau en ging briesend staan. Het vaasje met het droogboeket wankelde op het hoekje. 

‘Helemaal niet rustig! Je kunt me een hoop wijsmaken Michel, maar die koers, die gaat door ons ons dorp en daarmee uit. Zolang ík burgemeester ben, zolang ik hier achter dit bureau ziet, neen, zo lang ik lééf, zullen ze koersen door onze Dorpsstraat! Langs bakkertje Vermeulen en langs het terras van de Oude Teug.’

‘Maar meneer..’

‘Nee, Michel. Ze koersen zo hard ze kunnen langs t café en wij zullen daar zitten. Jij en ik, met allebei een Chouffe voor onze neus en we zullen verdomme proosten terwijl de mannen over de straat stuiteren.’

‘Maar het is allang besloten meneer, de organisatie is eruit.’

‘De organisatie, de organisatie, de organisatie kan mijn rug op, Michelleke. Die organisatie moet weten met wie ze hier te maken hebben. Ik heb anciënniteit, ik ben ouder dan de koers zelf en men dient respect voor mij te hebben. De koers om ons dorp heen leggen, hoe durven ze! Luister naar mijn woorden, ami: jij gaat als de sodemieter je auto pakken, en dan rij je naar de voorzitter en voordat je…..

 

Op dit punt viel de man stil. Een raar moment, vond Michel toen al. Hij wilde de stilte eigenlijk onderbreken om ‘gaat u verder’ tegen hem te zeggen, maar aan de gesperde ogen wist hij dat er iets scheelde. Precies in zijn ‘Meneer, gaat het?’ zakte hij in elkaar. 

 

Michel besefte dat hij na vijf minuten moest gaan handelen. Hij pakte zijn telefoon en toetste het nummer van de dokter in. Achter hem stond plotseling Vic, de grijze secretaris van de burgemeester. Zijn gezicht trok wit weg. 

‘Meneer de burgemeester? Wat…?’

Michel draaide zich om. ‘Ik ben bang dat de burgemeester gestorven is.’ 

 

Samen keken ze een poosje naar de dode man op de vloer. Toen doorbrak Michel de stilte.  

‘We krijgen over een paar dagen een hele andere koers door het dorp, meneer Vic. Een lange stoet zal door de dorpsstraat rijden. Ze zullen stapvoets langs bakkertje Vermeulen gaan en stilhouden bij het terras van de Oude Teug. Jammergenoeg niet meer voor een pint en en bitterbal, maar voor koffie en een plakje cake.’ 

 

 

 

maandag 4 oktober 2021

#51 Rommella.


#51 ROMMELLA

(327,25 km, Namteuil-sous-Muret)

 

‘Smaakt de koffie?’

‘Ja hoor.’

‘Niet te sterk?’ Ik hou zelf nogal van sterke koffie namelijk.’

‘Heerlijk. Niet te sterk en niet te slap. Precies goed, wat mij betreft.’

‘En u?’

‘Ik vind m ook lekker.’

‘Mooi zo. Nou, wat wilt u van me weten?’

 

‘Neemt u ons eens mee.’

‘Waarheen?’

‘Door uw huis. U heeft hier nogal wat staan. Veel mooie spullen, bedoel ik.’

‘Ik gooi niets weg, als u dat maar weet.’ 

‘Dat geloof ik meteen. We nemen niets mee hoor.’

‘U bent niet de eerste instantie die hier op de stoep staat, moet u weten.’

‘Dat hadden we begrepen. Wij komen, zoals ik al zei, enkel even bij u kijken. We zijn nieuwsgierig hoe het met u gaat.’

‘Ik ben netjes. Ik hecht er waarde aan dat u dat goed begrijpt. Nooit zult u hier een vies bord tegenkomen. Of een pizzadoos. Ik zorg goed voor mezelf en ik ben geen hoarder. Ik neem aan dat u die uitdrukking kent?’

‘Ja hoor, ik weet wat u daarmee bedoelt. Die komen we inderdaad wel eens tegen.’

‘Mijn enige eigenaardigheid is dat ik vrijwel niets weggooi.’

‘Waarom eigenlijk niet?’

‘Omdat ik anders iets van mezelf wegdoe.’

‘Dat begrijp ik.’ 

‘Ja? Begrijpt u dat? Ik krijg namelijk de indruk dat instellingen het niet begrijpen, terwijl het toch zo simpel is.’

‘Is het simpel? Kunt u het dan nog eens aan ons uitleggen?’

 

‘Ik zal het nog eens proberen. Het is, simpel gezegd, zoals mensen een agenda hebben om afspraken op papier te zetten. Dat is als het ware een extern geheugen, begrijpt u? Een stukje van jezelf dat je uitbesteed aan iets externs. Een agenda, een laptop, de cloud; het zijn allemaal manieren om afspraken en informatie op te slaan zodat je het niet zelf hoeft te onthouden. Allemaal geaccepteerde vormen van extern leven. Allemaal niet vreemd toch? 

 

Maar dan ik met mijn spulletjes. Dat schijnt nogal vreemd te zijn. Zo vreemd zelfs dat de buren instanties bellen om te komen kijken of het wel goed met me gaat. Voor mij zijn al die spullen mijn externe geheugen. Die verzameling is mijn levensagenda, mijn offline gemaakte driedimensionale herinneringsalbum. Het zijn de verhalen en vormen die mijn leven kleur geven. Daarom wil ik ze niet kwijt. Zo simpel is het. Ik hak mijzelf ook geen pink af omdat ik met negen vingers best kan typen of tandenpoetsen.

 

Laat ik het nog simpeler uitleggen. 

De keuken van het huis waarin ik opgroeide had een aantal lades. Er was een lade voor bestek, er was een lade voor groot bestek en er was de ‘rommella’. Je zou vermoeden dat in deze lade allerlei onzin lag, maar het tegendeel was waar. In deze lade lag alles wat je echt nodig had in het dagelijkse leven. De zaken waar je je een ongeluk naar zoekt maar die bij mijn ouders dus simpelweg samen in een lade lagen: plakband, schaar, opener, spaarzegels, kurketrekker, schoenlepel. Zaken die belangrijk zijn wanneer je ze plotseling nodig hebt. De term ‘rommel’ sloeg op de verscheidenheid van de voorwerpen die je erin vond, niet of ze onbelangrijk waren.

Zo is het ook met de spullen in het huis waarin ik woon. Anderen zouden deze verzameling wellicht ‘rommel’ noemen, door hun verscheidenheid. Maar net als met de rommella: de verzameling is van belang omdat ik het dagelijks gebruik in mijn leven. Om dingen in mijn hoofd los te maken, te hechten, op te sparen of te openen. Te pas en te onpas open ik dit huis als een rommella en gebruik de spullen om te leven. En daarom gooi ik vrijwel niets weg. Om te leven zijn die oude spulletjes even belangrijk als mijn linkerpink. En ik ben, zoals u ziet, linkshandig.

 

Ik zal u een voorbeeld geven. Ziet u dit onooglijke autootje? Dit is een metalen stukje jeugd waar ik als kind veel mee heb gespeeld. Ochtendenlang stonden er files van autootjes door mijn kinderkamer en zondags maakte ik ritjes langs lectuurbak en buffetkast in de huiskamer. Dat zal u allemaal niet verbazen maar er is veel meer dat u niet ziet. Ik kreeg het ding van een buurman, drie deuren verder. Hij had twee dochters met donker haar die ouder waren dan ik. Ik vond ze prachtig, die dochters, al was ik veel te jong om iets van de liefde te weten, laat staan te voelen. Nog nooit had ik zulke mooie donkere ogen gezien. 

De familie had een tuin met veel bomen. Op een zonnige middag vond ik het autootje in het donkere zand onder één van de bomen. Trots bracht ik het naar de buurman en was blij voor hem om dat hij het waarschijnlijk kwijt was en ik het nu had teruggevonden. Hij was inderdaad blij en zei me dat ik het mocht houden omdat ik zo eerlijk was geweest het te komen brengen nadat ik het gevonden had. Zijn dochters waren inmiddels toch te oud om ermee te spelen. Gelukkig liep ik met het autootje in mijn hand terug naar huis. 

Sindsdien rijdt dit ene autootje met mij door het leven. Het is niet enkel een stukje speelgoed, het is een verhaal. Een verhaal over schoonheid van mensen, over eerlijkheid en over geluk. Wie goed doet, goed ontmoet, dat soort dingen. 

 

Zo is alles wat u hier om u heen ziet een deurtje naar een verhaal dat verder gaat dan je in eerste instantie zou denken. Het is een gelaagde verzameling vol historische kleuren en daarom, beste heren, van onschatbare waarde. 

 

Vooruit, nog één. Kijk hier in dit bakje. Een bakje vol dingetjes, spulletjes, kleine objecten, ‘rommeltjes’. Elk ‘rommeltje’ is een verhaal. Deze knoop bijvoorbeeld sprong van mijn jas toen ik in de auto stapte nadat ik een goede vriend naar zijn laatste rustplaats had gebracht. Ik was er kapot van. Het woei en regende op de parkeerplaats van de begraafplaats. Uit evenwicht stapte ik in mijn auto en ademde een keer heel diep in en uit. Goddank, mijn ademhaling deed het nog. Ik deed het nog, hij niet meer. Ik deed mijn veiligheidsgordel om en toen viel precies deze knoop van mijn jas. Was ik ondertussen toch uit elkaar aan het vallen, dacht ik bij mezelf. Deze knoop staat voor mijn vriend, voor vergankelijkheid, voor het leven. Hij hoort in dit bakje, in dit huis. Memento Mori.

 

Elk ding in dit bakje is zo’n verhaal, elk boek in de kast, elk vaasje, paraplubak, beeldje. Snapt u nu waarom? 

 

Een paar jaar geleden fietste ik door de stad. Voor een huis stond een busje geparkeerd. Alle deuren en ramen van het huis stonden open en bij de voordeur stond een grote container. Ik stapte van mijn fiets en bleef een tijdje toe staan kijken. Tot mijn ontzetting zag ik van alles in de container verdwijnen: bakken vol spullen, boeken, hele lades. Hier was iemand gestorven en het huis werd geleegd. Aan de andere kant van de straat stond een gezinsauto met de achterklep open. Een man zette een doosje in de kofferbak en leunde tegen de auto. Met de armen over elkaar keek hij net als ik een poosje naar de mannen die het huis leeghaalden. Ik stelde me voor dat het zijn ouderlijk huis was dat werd leeggehaald. Hij liet het allemaal toe. Daar wordt ‘de laatste rommel’ weggegooid, dachten hij vast. Waardeloze laatste restjes. De echt waardevolle spullen waren verdeeld en zijn deel zat nu in een kartonnen doos achterin de auto. Ik werd er weemoedig van. Daar werd een leven weggegooid, een container vol verhalenbundels. ‘Dat is pas sterven’, bedacht ik me, ‘wanneer je verzameling verhalen tot afval wordt gereduceerd.’ 

 

Op weg terug naar huis reed ik door een nieuwbouwwijk. Af en toe keek ik door het raam de huizen in. Veel leek op elkaar. Ik zag enorme hoekbanken, gigantische televisies en vooral leegte. Huizen die vol leken bleken vooral vol met kinderspeelgoed. En plotseling begreep ik hoe het zat met mij. Uiteraard heeft elk huis een rommella, een kistje met spulletjes die niet weggegooid mogen worden of dat ene dingetje van opa of oma. Het enige verschil is, dat ik tussen die spullen woon en er dichtbij wil zijn, terwijl zij er niet steeds mee geconfronteerd willen worden. Ze verbergen het, reduceren het tot een enkele lade. Soms, op een depressieve maandag in januari, trekken ze stilletjes de lade open en vertellen ze de verhalen tegen zichzelf. Dat is waarschijnlijk het enige verschil. Het is menselijk, begrijpt u. 

 

Zo anders ben ik dus ook weer niet. Ik richt mijn huis simpelweg anders in en heb wellicht iets meer extern opgeslagen. Niets om je zorgen over te maken. Wensen de heren nog een kopje koffie?’

 

‘Neen, dankuwel meneer. Het is mij volledig helder. Wat jij?’

‘Ik heb het ook wel zo, denk ik.’

‘Mooi. Nog één ding voor u gaat.’

‘Zegt u het eens.’

‘Ik moet er het hele bezoek al naar kijken. Wat heeft u een bijzonder mooie brillenkoker.’

‘Dankuwel, het is maar een simpele maar hij is van mijn vader geweest moet u weten. Niet lang nadat hij stierf kreeg ik….och…hoor mij nou. …’

 

‘Geen probleem, u begrijpt mij. Goed om te horen.’

‘Inderdaad. Dank voor uw tijd en natuurlijk het kopje koffie.

‘Dag heren. Fijne dag nog.’