maandag 22 november 2021

#58 Tijd voor actie.


 

#58. TIJD VOOR ACTIE.

(377,40 km, Ocquerre)

 

‘Het is half zes. Tijd voor het laatste nieuws met Rutger Bieringa. Rutger, het sneeuwt niet meer, maar nu zijn het al de hele dag de gaten in het asfalt wat de boel aardig vertraagt, is het niet?’

Half zes. Zuchtend klikte Evert de autoradio uit. Weer een dag voorbij. Weer hetzelfde geneuzel over het weer op de radio. Hij had het wel een beetje gehad. Elke dag reed hij van de winkel aan de rand van de stad via de dijk terug naar zijn huisje op het platteland. Het was zijn ouderlijk huis en woonde er inmiddels al vijfenzestig jaar. Zijn hele leven. Werken deed hij al dertig jaar bij dezelfde opticien tussen de boekwinkel en de beddenspeciaalzaak. Nooit was er een aanleiding geweest om weg te gaan, nooit de behoefte tot een ommezwaai al werd hij zich het laatste jaar ernstig bewust van de dagelijkse cadans van het leven. Misschien was het zijn leeftijd, maar het begon te wringen. Dat continue ritme van slapen, eten, werken en opnieuw. Sleep eat work repeat. Wat was deze weg saai. Te veel van hetzelfde. Weer die bocht. Te vaak van hetzelfde. Weer die boom. Hetzelfde. Het. Zelf. De. 

 

Het besef kwam voor het eerst hier op de dijk. De lange streep naar huis duurde lang genoeg om een gedachte de vrije loop te laten. De hele dag hield hij zich bezig met oogafwijkingen en lenzen, maar hier in de auto gaf de radio hem een kijkje op de rest van de wereld. Hij hoorde gesprekken over snuivende voetballers, woeste protesten en wilde feesten onder afgelegen viaducten. Maar wanneer hij uit het raam keek zag Evert niets dan de dijk, de uiterwaarden, hier en daar een boom en in de verte zijn huis. Dat was zijn wereld, elke dag weer. ’s Ochtens de ene kant op. ’s Middags de andere kant op. Perpitual mobile. Heen en weer. Er veranderde nooit iets. 

 

Nu Evert de radio had uitgezet, hoorde hij de sneeuw knisperen onder zijn wielen. Niet bang voor welke weersomstandigheid dan ook vervolgde hij zijn weg. Met moeite onderdrukte hij de behoefte om het gaspedaal diep in te drukken en met honderdtwintig over de sneeuw te razen. Het zou een suïcidale actie zijn, maar in ieder geval een actie. Een doorbreken van sleur. Zou hij het doen? Hoe geweldig zou het aanvoelen? Zou hij de auto onder controle kunnen houden? Toch maar niet, bedacht hij zich. Morgen weer vroeg op. Hij vervloekte zijn eigen lafheid.

 

Niet ver voor het weggetje dat langs de dijk afdaalde naar zijn huis zag hij ze staan. De auto met het aanhangertje stond een beetje schuin in de berm en overduidelijk vast in de sneeuw. De bestuurder had de gevarenlichten aangedaan. Voor Evert was dit alleen al een vreemd gezicht. Vrijwel nooit zag hij een andere weggebruiker op dit stuk dijk. Soms, heel soms kwam hij het bestelwagentje van de postbode tegen. Everts postbode was een gedrongen man met een baard die in de zomer op een rammelende fiets reed waar tientallen postelastieken aan bungelden. ’s Winters reed hij in een oude blauwe bestelwagen. Op de zeldzame momenten dat hij hem tegenkwam, begroette Evert hem hardop vanachter zijn stuur. ‘Goeiemiddag Paulus’, riep hij dan in zichzelf. ‘Paulus de Postkabouter!’ Zelf vond Evert het een geniale grap maar bij een vrolijk ontbijt met zijn kinderen bleek hij de enige in het gezin te zijn. Dat praten in zichzelf moest hij trouwens ook maar eens laten. Het begon een beetje vreemd te worden. Soms riep hij zo hard hij kon in de auto ‘SAAAAAAAAI EVERT! SAAAAAAI!’ Soms hielp dat even, vaak niet. 

 

Het autootje in de berm leek een achtergelaten en verloren stuk speelgoed in de sneeuw. Dichterbij gekomen bleek het een flinke, zwart glimmende auto te zijn van een type dat over het algemeen geen aanhangertje trekt. Het was een Audi van zeker een halve ton, zag Evert toen hij zijn derdehands achter de auto stilzette. Hier kon iemand wel een beetje hulp gebruiken.

 

Toen hij zijn auto op de handrem had gezet, ging meteen de portier van de bestuurder open. Er stapte een grijzende man uit met een colbert. Met het hip geknoopte sjaaltje om zijn nek was hij duidelijk niet gekleed op de winter. 

‘Goedemiddag’, zei Evert vrolijk. Kwiek stapte hij uit de auto. ‘Kan ik u even helpen? Doet hij het niet meer?’

‘Kapotte accu denk ik. Geen idee.’

‘Ik help u wel even. Zal even kijken of ik startkabels achterin heb. Ik denk het wel.’ Evert wist zeker van wel. Hij was altijd op alles voorbereid en dus ook op een lege accu. Eigenlijk was hij voorbereid op elk onheil omdat hij het onheil altijd van verre zag aankomen. Waarschijnlijk was dat ook de reden dat zijn leven zo saai was. 

Everts hart klopte opgewekt in zijn borst. Eindelijk gebeurde er wat. En al kwam hij later thuis; hij maakte wat mee. Dat moest zijn vrouw dan maar begrijpen. Hier was hij nodig. Net iets te langzaam liep hij naar de achterkant van zijn auto.

‘Goh, en dan ook net op een dag dat het zo vriest en u gaat verhuizen zie ik.’ Evert knikte naar de aanhanger. ‘Het lijkt me niet zo fijn om daar nu mee te moeten rijden.’ 

‘Het plan is door te rijden naar Frankrijk, maar dat schiet zo niet op natuurlijk’, mompelde de man nog net verstaanbaar. Even tuurde hij de uiterwaarden in en stak zijn koude handen in zijn broekzakken.  

 

Doorrijden naar Frankrijk. Het klonk als een plan dat Evert zelf had kunnen fantaseren op een middag op de dijk. 

‘Zo zo, Frankrijk. Parijs, de Elzas, Dordogne, Pyreneeën, mooi hoor.’ Over het feit dat het nog ten strengste werd afgeraden om naar Frankrijk te reizen begon hij maar niet. Evert opende zijn kofferbak en viste er de startkabels uit zonder ernaar te hoeven zoeken. De grijze, ietwat gezette man opende de motorkap van de auto en wreef meteen zijn handen schoon met een zakdoek. Op dat moment stapte er een jongeman uit de auto. Op zijn hoofd droeg hij een capuchon. Hij rekte zich uit, leunde tegen de auto en viste een sigaret uit een pakje. Evert groette hem terwijl hij de startkabel aansloot op de pool van de accu. De jongen groette terug en gooide zijn capuchon naar achter. Snel haalde hij een hand door zijn halflange blonde krullen. Evert wist niet wat hij zag. 

 

Daar stond Dany Spier in eigen persoon. 

 

Het getrimde baardje, de tattoo, de donkere oogopslag, het kon niet missen. Hier, aan de kant van de weg, aan de kant van zijn dijk, stond Neerlands bekendste presentator en enfant terrible te roken terwijl Evert zijn auto verbond met die van hem. Meteen voelde hij verbinding; hij en Dany Spier. Dany Spier en hij. Gisteren nog had hij een heel uur gekeken naar de spelshow waar Dany op zijn eigen confronterende manier een kandidaat tot een antwoord had gedwongen. De kandidaat had schaapachtig gereageerd terwijl de lachband de pijnlijk lege studiosfeer maskeerde. Dany had botheid tot zijn kenmerk gemaakt. Tot kunstvorm. Vaker dan eens had Evert zich bedacht dat hij in zijn jonge jaren meer als Dany had willen zijn zodat hij nu niet in de winkel naar vettige neusbruggen had hoeven staren. Dan had hij nu niet in dat lelijke huis van zijn ouders in de polder gewoond en had hij nu vast een veel spannender leven gehad. Een spannend leven zoals Dany Spier, dacht Evert terwijl dat spannende leven langzaam een fluim spuug in de verse sneeuw liet vallen. 

 

‘Hey, Dany. Leuk je eens te ontmoeten, man. Goh, ga je lekker naar Parijs? Voor werk ofzo? Tjongejonge, ik zou het wel weten hoor. Lekker naar Frankrijk. Heerlijk. Nou, maar eens even proberen te starten lijkt me.’ Evert liep naar zijn eigen auto en startte de motor. 

‘Nee, maar Parijs moet fantastisch zijn zo in de sneeuw.’, riep hij over de ronkende motor heen. Dany had hem al die tijd zwijgend aangekeken. Zijn ogen stonden minder energiek dan dat hij van hem kende op tv. 

De man met het colbertje kwam naast hem staan. 

‘Dany gaat niet echt voor zijn lol naar Frankrijk. Dany is een beetje dom geweest, hè Dany? En daarom krijgt Dany nu de volle laag op Twitter, Insta, Facebook en de hele godvergeten Nederlandse pers. Dany gaat even lekker rustig een tijdje in quarantaine om zijn zonden te overdenken. De man zette “quarantaine” tussen de haakjes van zijn brede vingers en schoof weer in de auto.

‘Sodemieter op Pa’, beet Dany de man toe.  

‘Misschien moet je maar even vergeten dat ik zei dat we naar Frankrijk gaan, vriend’, zei de man tegen Evert vanaf de bestuurdersstoel. De motor van de Audi starte. Dany gooide meteen zijn sigaret weg en dook ook in de auto. Evert haalde de startkabel van de accu en liet de motorkap zachtjes dichtvallen. ‘Zo, die loopt weer als een zonnetje. Even blijven rijden hè, dan krijgt ie de kans om op te laden.’

‘Dankjewel pik, we gaan verder. Mazzel’. De man met het colbert gaf Evert een knipoog en sloot het portier. Voorzichtig reed de auto door de sneeuw uit de berm. Eenmaal op de dijk gaf de man de Audi een flinke dot gas en spoot weg. Nog net kon Evert zien dat in de auto en de aanhanger een hele inboedel zat. Dany ging zo te zien niet voor een paar daagjes naar Frankrijk. 

 

Wat een avontuur. Wat een geheim. Everts hart klopte in zijn keel toen hij de startkabel weer keurig oprolde en in de achterbak deed. Dany Spier.

 

‘Wat ben je laat.’

‘Ik moest even iemand helpen op de dijk. Lege accu.’ Evert zat aan de tafel met een alcoholvrij biertje. In de huiskamer keek zijn vrouw naar het journaal. Vanuit de keuken klonk het gerommel van kokende aardappelen in een pan. Evert keek op zijn telefoon of er nieuws te vinden was over Dany wat hij blijkbaar gemist had. Werkelijk overal zag hij nu hetzelfde bericht voorbijkomen en even later hoorde hij het ook uit vanuit de huiskamer. De media brachten het als het belangrijkste nieuws van de dag: Presenator Dany Spier ondergedoken in verband met bedreigingen na beledigende tweet voetballer Constant Verburg. 

Evert nam een grote slok van zijn biertje. Bedreigingen? Beledigende tweets over een voetballer van het Nederlands Elftal? Ondergedoken? Hij, Evert, wist waar Dany heen ging en in wat voor auto hij nu richting het zuiden reed. Hij zou de aanhangwagen kunnen beschrijven, een bedreiger zijn richting op kunnen sturen wanneer hij na gewelddadig ondervragen uiteindelijk zou breken. Wanneer dat soort lui hem onder druk zouden zetten. Met geweld en dreigen en….en…


Everts wangen gloeiden en hij voelde dat hij begon te transpireren. De gedachte alleen al was te veel actie voor hem. Nog nooit was hij zo dichtbij het nieuws geweest en nog nooit was hij zo blij geweest met zijn saaie leven. Godzijdank was hij nergens te vinden op internet zolang je niet op de website van de opticien kwam waar hij ongemakkelijk lachend tussen zijn collega’s op een groepsfoto stond. Evert vermoedde niet dat de bedreigers zoveel moeite zouden doen. Zolang hij gewoon bleef wie hij was en niets zei was hij een niemand, een niets met een klein beetje kennis. Een opticien in een pullover die in het ouderlijk huis woont aan de rand van de stad en die iemand met een lege accu hielp. Verder niets. Heerlijk. 

  

 

 

 

 

 

maandag 15 november 2021

#57 Stadswandeling.

 

#57 STADSWANDELING.

(371,65 km, Coulombs-en-Valois)

 

Beste wandelaar, avonturier, liefhebber van de stedelijke cultuur. Wees welkom in onze stad. U mag best weten dat wij, de inwoners, ons gevleid voelen dat u met velen een bezoek brengt en interesse toont. Ook vandaag weer zien we u met honderden door onze straten slenteren. In groepen of gezinnen kijken we naar u met uw fototoestellen en oortjes. Met uw uitgeprinte routes en thermoskannen koffie heeft u waarschijnlijk al menig stad bekeken. Wij stellen ons zo voor dat u de Nederlandse steden heeft ontdekt langs vaste gewoontes. Normaliter loopt u langs de hoogtepunten van de stad die u worden aangereikt door uw boeken of gidsen. U kijkt ernaar, leest er kort iets over, kijkt nog eens en schiet er dan een fotootje van. Vervolgens loopt u door naar het volgende hoogtepunt. Zo rijgt u foto na foto aan elkaar tot u aan het eind van de dag een mooie ketting van plaatjes heeft verzameld. Een ketting die u later zult bekijken in die warme stoel achter het raam. 

  

Vandaag zou ik u graag eens willen uitnodigen het anders aan te pakken en met mij mee te wandelen. Gun mij een uurtje van uw tijd en een stukje van uw interesse. Ik wil u vragen uw cameratas dicht te ritsen en uw ogen open te houden.  

 

Ik hoop dat u eraan gedacht heeft stevige schoenen aan te trekken? Mooi, want we zullen regelmatig van de gebaande paden afwijken. Geniet daar vooral van. Zouden we op de grote wegen blijven, dan maakten we enkel oppervlakkig kennis met de stad, nietwaar? Juist in die afslagen, die hoekjes en verborgen plekjes toont de stad ons haar ware gezicht. Soms zult u daarvoor zelfs even op de knieën moeten. De stad speelt zich immers niet enkel op ooghoogte af.

 

 Nog even voor we vertrekken: wees niet bang. Wij, de inwoners van de stad, doen u niets. We zullen niet rellen, scanderen of gooien met stenen. Het zijn zaken uit het verleden, gepleegd door een kleine minderheid waar men op tv en internet nog altijd de mond van vol heeft. Laat u niet leiden door die verhalen die er over onze stad rondgaan, of ze nu om idealen of domweg om voetbal gaan. Gooi ze in het vuur, die besmette pagina’s. Wrijf het stof uit uw ogen, snuit het vuil uit uw neus en kijk om u heen. Wij zijn met tweeduizend jaar inmiddels aardig volwassen en dragen de littekens van onze jeugd trots in het gezicht. 

 

Al wandelend zullen we ze tegenkomen, die littekens. En in vele gevallen zijn ze werkelijk prachtig. Sommige ervan hebben we vakkundig laten wegpoetsen met nieuwe architectuur waar sindsdien weer nieuwe verhalen zijn gemaakt. Zo ontstaat verhaal op verhaal en laag op laag. Het lijkt zo simpel en voor de hand liggend: geen enkele plek in de stad heeft maar één verhaal en maar één geschiedenis. Wat uw boekjes en internet u ook vertellen. En dat is precies waar deze wandeling over gaat: die andere verhalen en dat andere nieuwere laagje. Bent u al nieuwsgierig? Laten we beginnen. 

 

We staan hier midden op de markt. Wanneer u even de tijd neemt om hier om u heen te kijken, ziet u dat we letterlijk in het centrum van onze stad staan. Dit plein vormt in alles het kruispunt. Alles en iedereen komt hier samen. Natuurlijk kunt u hier de handelslijnen zien die er al honderden jaren waren, de historische ontmoetingen die hier hebben plaatsgevonden, de grootse festiviteiten uit het verleden. Maar laten we vandaag eens anders om ons heen kijken. 

Loop een beetje rond en kijk naar de grond. Ziet u wat liggen voor uw voeten? Neen, ik heb niets neergelegd, net zomin als ik hier een gebouw heb neergezet of een straat heb aangelegd. Maar loop een stukje verder en u ziet ergens een snoeppapiertje liggen. Uiteraard doen de vuilophaaldiensten hun best het allemaal op te halen  maar in de loop van de dag komt er van alles bij. Zo ook vandaag. Ik durf dat met zekerheid te zeggen. Laten we ons nu voorstellen waarom dit hier ligt. Precies hier en precies nu. Het is net zo aanwezig als dat bronzen beeld en die gotische bogen. 

Laten we ervanuit gaan dat iemand het snoepje een stukje verderop in de mond nam, het papiertje in de jaszak stak om later weg te gooien, maar het hier alsnog heeft verloren. Wat voor mens overkwam dit? Waar was hij naar onderweg? Waar dacht hij aan? Ziet u, u maakt uw eigen verhaal. De stad gaf u uw eerste andere verhaal. Uw foto, uw herinnering voor op de stoel, zit nu in uw hoofd. We gaan verder.

 

Kijken we nu naar het dichtstbijzijnde gebouw en lopen we er naartoe. Neen, blijf nu niet achter, maar ga met me mee dichtbij op het gebouw staan. Ziet u de stenen? De regenpijp? De tegels ervoor? De deur? Denk even niet aan de bouwstijl maar aan degene die er voor het laatst aan heeft gewerkt; die schilder die deze deur een opknapbeurt gaf en de installateur die de lantaarns aansloot. Ziet u in gedachten de man die vanochtend met een hogedrukspuit de graffiti van de muur spoot? En degene die het er vannacht op zette? Hoe keken ze toen ze hier bezig waren? Waar dachten zij aan en wat deden ze afgelopen weekend? Hoe zou hun agenda er deze week uitzien? 

Ziet u, ook dit is onze stad. Die allernieuwste geschiedenis. Dit is wat het nu is. Terwijl we rondkijken wordt er aan de geschiedenis geschreven en zien we hoe de stad wordt gebruikt als decor. Net als u het gebruikt. Ik zal het u sterker vertellen; u leeft met ons mee en schrijft op dit moment net zo hard mee aan onze geschiedenis. Denkt u zich eens in: over een halve dag loopt hier weer een toerist met een stadswandeling die om zich zal heen zal kijken. Wellicht maakt hij een verhaal bij uw verloren snoeppapiertje. Ook u bent onze stad, want al honderden jaren komen mensen van buiten naar hier om te werken, studeren en zich te verwonderen. Als we hier alleen zouden zijn met degenen die hier geboren waren zou het lang niet zo druk en gezellig zijn. 

 

We lopen een stuk verder. Kijk ondertussen vooral rond en laat u verrassen door alle mooie oude gebouwen en natuurschoon. Natuurlijk hoeft u daar de ogen niet voor te sluiten, maar het is nogmaals niet het doel van onze wandeling. Kijk om u heen. Ziet u dat? Ik had het net over de werkenden die hierheen komen, weet u nog? U ziet vast ergens een busje staan. In een stad als deze is dat onvermijdelijk. Als u er geen ziet, dan staat ie vast om de hoek. Die busjes herbergen mensen die hier aan het werk zijn. Soms zijn ze met meerderen, soms alleen. U herkent ze vaak door een polo of bodywarmer met logo, soms ook niet. Het zou kunnen dat ze binnen bezig zijn of er iets afleveren. Maar ze zijn er, neem dat van me aan. En stelt u zich eens voor: op het moment dat u hier naar dit ene busje kijkt zijn het er in onze stad werkelijk honderden. Men is geneigd er de hele dag langs te kijken, omdat men volgens de rondleiding juist het gebouw erachter moet willen zien, maar vandaag kijkt u naar degenen die dit allemaal draaiende houden. 

Loop nu eens naar het busje en kijk achter de voorruit. Wat ziet u daar liggen? Heeft iemand wat gegeten? Kunt u iets opmaken uit wat er ligt? Wat doet die persoon hier? Wat denkt u? Wie wacht er thuis op hem of haar en waar ging hun laatste discussie over? Alstublieft: weer een verhaal.

 

Nog een laatste dan. Draait u zich nu om en kijk omhoog naar een gebouw. Weet dat ik geen idee heb waar u nu naar kijkt, maar wel vermoed dat u er naar binnen kunt kijken. Iets valt er te zien. Dit is immers Nederland waar vrijwel niemand vitrage voor het raam heeft. Wij Nederlanders willen graag naar buiten kijken en zo kunnen we ook van buitenaf iets van binnen zien. Al is het maar een plank of een gordijn. Bedenk dat iemand dit op een zaterdag heeft opgehangen, half staand op een stoel of een trapje. Heeft diegene het zelf gedaan of werd iemand gevraagd te helpen? En was het nieuw of hing het er al van de vorige bewoners? 

Wellicht is het gebouw waar u naar kijkt een bedrijfspand. Probeert u zich voor te stellen dat de eigenaar een dag heeft gekend waarop alles klaar was voor de opening. Er was verhuisd, geschilderd en opgeruimd en toen was er dat moment dat hij nog even om zich heen keek voor hij de deur uitging. Tevreden, trots zelfs, heeft hij toen net als u naar die plank of dat gordijn gekeken. 

 

En zo, beste wandelaar, kunnen we uren verder gaan. Doe dat vooral, maar ikzelf laat u hier achter. De route wijst zich vanzelf wanneer u op deze wijze om u heen kijkt. Zal ik nog een paar suggesties geven voor als u het echt niet meer weet? Ga bijvoorbeeld de nooduitgang van een bioscoop van dichtbij bekijken. En bezoek ook eens op het gemakje het stoepje voor de buurtsuper, de fietsenstalling van een school en eindig uw stadswandeling op de parkeerplaats van een seniorenflat.

Tot slot: loop volgend weekend deze wandeling eens in het dichtstbijzijnde dorp dat u nooit bezocht. De week erop is het de beurt aan de wijk waar u opgroeide. Kijk wat er is veranderd sinds u kind was, want al ken ik u niet: hoogstwaarschijnlijk liep u vroeger precies op deze wijze door het leven. 

 

Ik wens u een fijne wandeling.

 

 

 

maandag 8 november 2021

#56 Mijn voeten.


#56. MIJN VOETEN.

(364,08 km, Brumetz)

 

Mijn voeten. Eindelijk voel ik ze weer. Hoe lang loop ik al? Uren, het kan niet anders. Dat ik zover achter elkaar kan lopen wist ik niet, maar het is wat adrenaline met je doet. Dat je heel lang kunt doorgaan zonder te voelen wat je het lijf aandoet.

 

Ik kan me herinneren dat ik op de lagere school in een toneelstuk speelde. Als lakei keek ik onafgebroken naar de balken aan het plafond, bang dat ik bij de aanblik van bekende gezichten in de zaal in de lach zou schieten. Ik moest en zou in de plooi blijven, dat hoorde erbij. Op de foto die mijn moeder ervan maakte zie je mij, voor het eerst van mijn leven in een maillot, met die blik strak omhoog. 

Halverwege het stuk (de koning had me net opdracht gegeven een kopje thee te halen) loop ik met mijn dunne gymschoentjes in een stuk glas dat achter de schermen in een hoekje ligt. Ik constateer het, voel dat ik bloed, maar geef geen krimp. Na het halen van applaus staat er een warm plakkerig plasje bloed in mijn schoen. Ik had al die tijd er niets van gevoeld. Pas toen ik van het podium af kwam voelde ik de pijn en lichtheid in mijn hoofd. Het had bij elkaar zeker een kwartier geduurd en niemand had iets gemerkt. Ik was doorgegaan en was niet in de lach geschoten. Dat was het belangrijkste. Er viel natuurlijk ook niet zoveel te lachen. Adrenaline is een wonderlijk goedje. 

 

Ik zal het straks dus allemaal wel voelen. Ook de honger. Wat is het laatste dat ik at? Een broodje hamburger met frietjes en een hoopje slappe sla ernaast. Dat was goed te eten, maar hoe lang is het al geleden? Het zou een halve dag kunnen zijn maar net zo goed twee volle dagen. Ik heb geen idee. De bomen zijn donker, de lucht is zwart, het is bewolkt en er is nergens een ster of een maan te zien. Wat vreemd dat ik het niet koud heb. Zo warm is het de afgelopen nachten ook niet geweest. 

 

Laat mij maar rennen. Ik zie wel waar ik uitkom. Hier is het stil en koel. Toen ik begon te lopen hoorde ik het lawaai nog lang nagalmen. Het voelde als vroeger wanneer ik na een nacht in een stampend concertzaaltje een piep in mijn oor had. Nooit heb ik doorgehad dat dit een slecht teken was voor de houdbaarheid van mijn gehoor. Het hoorde bij een hele beste avond evenals een draaiend hoofd, een rauwe keel en naar rook stinkende kleren. 

Dat gezoem in mijn oren, hoelang was dat niet bij me gebleven de afgelopen nacht? Ik moet zeker een uur gerend hebben toen ik plots de geluiden van de nacht hoorde. In de verte hoorde ik nog zacht sirenes en geschreeuw, maar hoe langer ik rende hoe zachter het klonk. Tot merels en uiteindelijk nachtegalen het overnamen. 

 

Natuurlijk komt er een moment dat men mij gaat missen. Dat ze denken dat mij iets is overkomen. Heb ik eigenlijk mijn telefoon nog in mijn zak? Gelukkig. Ik zal ze later bellen, niet nu. Ik ben er nog niet. Geen idee wanneer ik er wel ben dus voorlopig blijf ik rennen. Ver weg van wat ik allemaal zag. Ver weg van de angst. Net zolang totdat ik veilig ben. Nee, net zolang totdat ik me veilig genoeg voel. En dat kan nog wel een tijdje duren. Zolang mijn voeten mij dragen loop ik verder.

 

Ik had nooit gedacht dat ik echt zou doen wat ik me als klein kind had voorgenomen. Diep onder de dekens was mijn wereldje klein. Niemand kon erbij, ik was er alleen en dus was het veilig. Op de televisie was er die avond gesproken over de oorlog waarin mensen het gevecht waren aangegaan met een bezetter. Velen doken noodgedwongen onder en lieten uiteindelijk toch het leven omdat de bezetter ze wist te vinden. Iemand op beeld legde ineens de link met de bom, met de dreiging van een andere grootmacht en langzaam drong het tot me door dat dit niet enkel een verhaal uit een boek was, maar de waarheid. De waarheid van die dagen buiten ons veilige huis. Het kon ons ook overkomen. Niet alleen zielige mensen van de televisie, maar ons ook. Diegenen in dit veilige dorp, in dit veilige huis, onder deze veilige dekens. Het waren de jaren tachtig en voor het eerst in mijn leven dacht ik na over dreiging. 

Een oudere tante hoorde ik op een feestje zeggen dat ze zichzelf van het leven zou beroven wanneer de ellende echt zou beginnen. Ik vond het maar een vreemde keuze, maar het zette me aan het denken. Wat zou ik wel doen? Zou ik vechten, roepen, me organiseren? Nee, daar was ik te bang voor. Maar wat dan wel? Ik zou weggaan. Ik wist het zeker. Als er een dreiging zou komen zou ik de deur uitstappen en wegrennen. Zo ver wegrennen tot mijn benen het begaven. Het leek een kinderlijke gedachte en ik legde het tientallen jaren naast me neer. 

 

Tot de dag dat ik groot was en ik mij plotseling midden in de paniek bevond. Overal om me heen begonnen mensen te vechten en met spullen te gooien omdat ze zich simpelweg niet lieten zeggen dat ze binnen moesten blijven.  

Als een reflex begon ik te rennen. In eerste instantie rende ik de straat uit, de hoek om. Daarna weer een lange straat door en een brug over. Voor ik het wist bleef ik rennen door wijken die steeds ruimer werden, langs bedrijventerreinen en opslagsilo’s. Ik nam een afslag en rende langs kanalen, snelwegen en snelfietspaden. Mijn benen stopten niet al waren de tranen in mijn ogen allang opgedroogd. Ik snelde door weilanden in het duister van lichtje naar lichtje. Pas toen ik de bossen rook besefte ik dat ik aan het uitvoeren was wat ik me onder de dekens als kind had voorgenomen; ik vluchtte. 

 

Was ik laf? Moest ik vechten? Had ik moeten blijven? Waarom rende ik hier alleen? Ik was nog lang niet buiten adem. Ik voelde nog steeds geen pijn.

 

Volgens mij ben ik de grens gepasseerd. Nog steeds niet mijn eigen grens al beginnen mijn knieën wat te protesteren. De wegen zien er anders uit en de auto’s hebben andere kentekenplaten. Ik ben daadwerkelijk het land uitgerend. Op de vlucht voor geweld, weggelopen voor de ongerichte woede en beestachtige sloopdrang. 

Twintig man zette mij uit het niets in beweging. Ik liep van de winkel naar huis toen ze uit het niets op me kwamen afgerend. Ze moeten al een tijdje vechtend door de straten zijn gegaan, want door de binnenstad liep een spoor van vernieling. In een fractie van een seconde heb ik mijn boodschappentas laten vallen en ben ik weggerend. Ongelofelijk. 

Waar ben ik ze kwijtgeraakt? Waar gaven ze het op? Op dat moment keek ik waarschijnlijk al lang niet meer om. Ik ben vele malen sneller dan ik dacht. 

 

Kijk de sterren. Het is opgeklaard. Ik moet even stoppen want de vermoeidheid heeft dan toch zijn intrede gedaan. Even een moment rust om mijn pijnlijke voeten wat tot bedaren te laten komen. Laat ik even gaan zitten op dit muurtje. Waar ben ik? Een kerkje. Wacht, dit is een begraafplaats. Ik probeer mijn ogen te focussen op de stenen, wat niet meevalt omdat ik ergens in de buitenwijken van de stad mijn bril ben verloren. Het is een jongeman die hier ligt. Gestorven in 1918, aan het einde van de oorlog. Gesneuveld voor zijn land, ver weg van huis. Ook hij is door paniek in een ander land beland maar heeft het niet overleefd. Hij is het gevecht aangegaan maar nooit meer thuisgekomen. Nooit ouder geworden dan vierentwintig jaar, maar nergens voor weggerend en als held vereerd. Wat is de juiste keuze in tijden van paniek? Zeg het maar.

 

Wat doe ik hier? Waar moet ik nu heen? Waarom blijf ik rennen? Het begint te zakken, hier over de grens. De adrenaline is uitgewerkt. Ik moet bellen en ze laten weten waar ik ben. Het is genoeg geweest. Ik heb al die tijd naar de balken gestaard en ben niet in de lach geschoten. Genoeg op de scherven gelopen. Ik voel me langzaam licht worden in mijn hoofd. Het wordt tijd om mijn voeten te laten verzorgen.

maandag 1 november 2021

#55 Koffie to go.

 


#55 KOFFIE TO GO.

(356, 99 km, Macogny)

 

De zon brak eindelijk door en zonder iets te zeggen vertraagden ze hun pas. Jenny kon een kleine glimlach niet onderdrukken. Dit was perfect. Rustig nam ze een slokje van haar latte macchiato en snoof haar neus. De frisse lucht deed haar goed, evenals de bebaarde man die naast haar liep. Hij liep naast haar, ze zei het nog maar eens goed tegen zichzelf. Ze liepen niet los van elkaar, niet twee individuen wandelend op straat. Nee, hij liep naast haar en zij liep naast hem. Ze liepen mét elkaar. Dat klonk goed, vond ze. In het voorbijgaan keek ze naar hem in de spiegeling van een etalage. Achter het raam prijkten games in alle soorten en maten en in het raam prijkte haar aspirant-held met een mutsje en wollen handschoenen. Zou ze aan dit beeld in de spiegeling kunnen wennen? Zou hij die ene kunnen zijn? Die ene die ze zo vaak mogelijk in de spiegeling van elke winkel zou willen zien? Het zou zomaar kunnen. 

 

Een week hadden ze contact gehad via de app. Het was begonnen met een gezamenlijke vriendin die hun beider verhalen over eenzame avonden op de bank nu wel gehoord had. Tijdens een telefoongesprek had zij plotseling de missing link gelegd. ‘George! Natuurlijk: George! Hoezo ken jij George niet? George, met dat baardje, werkt bij dat nieuwe kattencafe? Je weet wel.’ Jenny had geen idee gehad wie ze bedoelde. Na een tijdje namen en gebeurtenissen over en weer te hebben gegooid, kwamen ze tot de conclusie dat George tot een vrij recent ontstaan netwerkje behoorde waar Jenny, door haar werk en tweemaal gedwongen quarantaine, nog niet toe behoorde. ‘Jullie moeten elkaar ontmoeten. Definitely. Hij is ook helemaal klaar met alleenzitten. En niet onbelangrijk; het is een keileuke gozer en fulltime hunk.’

 

 Het leek wel een commercial voor de goeie jongen, maar Jenny kon niet ontkennen dat ze zo’n blind date ook wel eens zag zitten. Avond aan avond keek ze onder een fleecedeken naar het tv-programma terwijl ze traag de zoveelste eenpersoonsmaaltijd wegkauwde. Nippend aan een glas witte wijn had ze zich vaak afgevraagd of zij nog een keer met de jongen op beeld zou willen afspreken, maar meestal voelde ze halverwege de fantasie ‘de klik’ met de ‘spontane en open’ jongen toch niet. Ze was er steeds snel klaar mee. ‘Sowieso’, herhaalde ze de dooddoener van elke deelnemer dan maar weer en leegde haar glas. Het zou niet gebeuren. 

 

Maar nu was het anders. De vriendin had zijn telefoonnummer gegeven en hem laten weten dat ze die avond zou appen. Ze kon er niet meer onderuit. Ordinair werden ze aan elkaar gekoppeld en Jenny had besloten het voor één keer toe te laten. Met trillende vingers had ze haar eerste appje verstuurd: “Hoi. Jenny hier. Beetje awkward dit, maar heb je zin om een keer een kopje koffie in de stad te halen? Ik begreep van Alice dat jij Netflix inmiddels ook wel uit hebt. Kijk maar. Groetjes, Jenny.”

Het was twee uur stil geweest. Jenny had met stijgende moedeloosheid op de bank gezeten en naar buiten getuurd. Op straat werd het donkerder en leger en dat was vrij excact hoe het in haar hoofd eraan toeging. Ze wilde al bijna alle hoop op reactie opgeven toen het appje binnenkwam. “Sorry dat het zo lang duurde, maar ik was even verse tomatensoep van mijn plafond aan het soppen.” Het was de beste eerste zin die ze ooit had gehoord. Meteen daarna begon het appen wat vanaf het eerste moment voelde alsof ze tegenover elkaar zaten. Nog nooit had ze zo gemakkelijk met iemand gecommuniceerd over de telefoon: snel, grappig, gevat en geïnteresseerd. Toen ze na vier uur appen in bed haar ogen sloot, fladderden vlinders vanuit haar buik omhoog en vulden haar hoofd. Ze streken neer op haar moedeloosheid en hingen zich te rusten in de hoeken van haar sluimerende depressie, klaar om morgen de boel verder los te klapwieken. En met dit soort woorden in haar gedachten viel ze gelukzalig in slaap.

 

Humor bleek het fundament te zijn waarop ze bouwden. Urenlang wisselden ze snel grapjes uit. Af en toe stelde hij precies op het goede moment een verdiepende vraag. Hij was een kei in aanvoelen wat zij nodig had, waar zij het over wilde hebben, welke bevestiging zij op dat moment nodig had. Dit was ongekend. Al vrij snel stuurden ze selfies over en weer en inderdaad: hij was een fulltime hunk. Het beeldscherm van haar telefoon werd een raampje naar een plek waar ze graag was en wilde zijn. Had het haar de afgelopen tijd vooral veel ellende gegeven, nu zag ze een lachend gezicht, een sfeervol huis en twee aandoenlijke katten; Calvin en Hobbes. Ze kon niet wachten tot ze hem eindelijk in levenden lijve zou ontmoeten.

 

Nu liepen ze samen door de stille stad. Om hen heen liepen stelletjes in alle denkbare combinaties met bekertjes afhaalkoffie. Hier en daar slenterde een gezin met een uitgeprinte stadswandeling. Je moest wat nu iedereen noodgedwongen thuisbleef. George bleef even staan voor een winkel met elektronica. 

‘Kijk, zie je die versterker daarachter? Fantastisch geluid. Ik heb er nu eentje van hetzelfde merk, maar dat is alweer een ouder type dat nogal ontvankelijk blijkt voor storingen. Ik zag hem deze week al staan, maar ik ga hem vanavond toch even bestellen denk ik.’ Hij duwde zijn handen diep in zijn zakken en wandelde door. 

Jenny liep met hem op. Damn, ook nog voldoende geld op de bank. Het moest niet gekker worden. Alle mannen met wie ze tot nog toe was geweest hadden het einde van de maand nooit gehaald met hun geld, en vaak genoeg had ze hen geholpen met wat eten of een avondje café. Het had haar in de loop der jaren een hoop geld en vervelende discussies bezorgd. Meer dan eens had ze het geld nooit meer teruggezien. Deze meneer had zijn zaakjes beter voor elkaar of wist in ieder geval hoe hij zijn zaakjes moest betalen. Het werd alleen maar beter. 

Zelf had ze het niet slecht. Haar baan bij het reclamebureau leverde voldoende op om van te leven. Echt veel extra’s kon ze zich niet veroorloven maar als ze geen gekke dingen deed ging het prima. Dat was eigenlijk precies zoals haar leven de laatste jaren was: prima. Niet wild, niet saai. Niet euforisch, niet depressief. Niet rijk, arm, makkelijk, moeilijk, druk, rustig. Gewoon prima. Hooguit wat eenzaam misschien. Dat wel.

 

George maakte nog maar eens een grapje en Jenny lachte. Olijk haakte hij zijn arm in de hare en samen liepen ze over een leeg marktplein waar het normaliter op dit tijdstip een drukte van belang was. Ze voelde zijn nabijheid. Het was gebeurd voor ze besefte dat ze anderhalve meter afstand dienden te houden. Ach, fuck it, dacht ze. Wat was het fijn een arm zo dichtbij zich te voelen, een lijf, een hoofd, een lach. Ze genoot ervan en leunde dichter tegen hem aan.

 

Weer liepen ze zwijgzaam naast elkaar. Jenny hield even in om haar lege koffiebeker in een container te gooien. George staarde ondertussen naar een paar sneakers in de etalage. 

‘Grappig’, zei hij, ‘die heb ik toevallig gisteren besteld in het groen.’ Jenny vergezelde hem voor het raam. In de etalage stond een paar sneakers uitgestald op de bovenkant van een ouderwetse kast uit een gymzaal. De retrosneakers stonden trots naast hun prijskaartje: tweehonderdtien euro. Jenny haakte haar arm terug in terwijl ze verder liepen. Nieuwe sneakers én een versterker van die prijs in één maand. Hoe doet hij dat? Die jongen heeft het wel erg goed voor elkaar, bedacht ze zich. Voor iemand die in de horeca werkt. De horeca die nu al maanden dicht zit.

‘George. Hoeveel uur werk jij eigenlijk bij het kattencafé?’ 

‘Dertig uur, hoezo?’

‘Maar doe je er dan nog iets naast ofzo?’ 

‘Nee, daar heb ik geen tijd voor en dat is ook niet nodig. Het is echt heel leuk daar. Ik heb het goed.’ 

 

Tingelingelingeling.

 

Ergens in Jenny’s hoofd begon een klein belletje te rinkelen. Dit belletje had ze vaker gehoord bij jongens en ze vond het maar niets. Ze haatte het zelfs. Ze had gehoopt dit geluidje nooit meer te horen. Dit was het belletje van wantrouwen. Het belletje met de stem van haar moeder die haar erop wees dat er iets niet klopte. Dat hij, George, haar net als al die anderen dingen verzweeg. Ze wilde er niet aan. Niet weer. Ze moest zich vergissen. 

‘Maar niet om het één of ander hè, en het gaat mij natuurlijk helemaal niets aan, maar hoe kun je dan die sneakers en een versterker betalen?’ 

Rustig trok George zijn arm uit die van haar. Het hoefde niets met elkaar van doen te hebben, maar toch registreerde Jenny het. Uit zijn zak haalde hij een rolletje pepermunt, bood haar er een aan en stak een tweede in zijn mond. Hij zoog erop en beet hem toen met een enkele tik door. 

‘Ach, gewoon goed gespaard. Zullen we richting het park lopen?’ Ferm zette hij een paar stappen om de weg over te steken. 

 

Ze vertrouwde het niet. Het was gebeurd: de glans had een smet. Het belletje bleef rinkelen en joeg de vlinders uit haar hoofd. Ze daalden uit haar hoofd af naar haar buik en vlogen daar druk rond. Ze zouden daar nog wel een tijdje blijven fladderen, maar haar hoofd hadden ze vrijgemaakt. Daar was plots ruimte voor realisme. 

 

Toen herinnerde ze zich een gedachte die ze aan het begin van de eerste lockdown had gehad. Via internet had ze eindelijk het boek van de Japanse opruimgoeroe gekocht. Ze was voortvarend te werk gegaan; midden in haar kamer lag een enorme berg truitjes en bloesjes die ze in de loop der jaren had aangeschaft maar al lang werkeloos in haar kast lagen. Elk truitje hield ze in haar handen en vervolgens keek ze er geconcentreerd naar. Dan bedacht zich wat de goeroe haar adviseerde: als het niet tegen je praat, moet je het wegdoen. Wanneer het je geen goed gevoel geeft: gooi het weg. In een half uur had ze van zeker een vuilniszak vol afstand gedaan. Zo makkelijk was het blijkbaar en Jenny had een voornemen gemaakt. Te midden van die bloesjes had ze een gedachte gehad die nu door de man met de baard weer opborrelde: allles wat niet tegen me praat doe ik weg.

 

Uit gewoonte keek Jenny of er verkeer aankwam toen ze de straat overstak. Uiteraard kwam er niets. Er was geen verkeer op straat. Opnieuw sloot ze aan bij George. Zijn staalblauwe ogen glommen en de vlinders reageerden, maar op de achtergrond bleef zachtjes het belletje. Ik hou je twee weken in mijn handen en kijk naar je. Echt en geconcentreerd. Als je dan nog niet tegen me gepraat hebt, doe ik afstand van je.