#58. TIJD VOOR ACTIE.
(377,40 km, Ocquerre)
‘Het is half zes. Tijd voor het laatste nieuws met Rutger Bieringa. Rutger, het sneeuwt niet meer, maar nu zijn het al de hele dag de gaten in het asfalt wat de boel aardig vertraagt, is het niet?’
Half zes. Zuchtend klikte Evert de autoradio uit. Weer een dag voorbij. Weer hetzelfde geneuzel over het weer op de radio. Hij had het wel een beetje gehad. Elke dag reed hij van de winkel aan de rand van de stad via de dijk terug naar zijn huisje op het platteland. Het was zijn ouderlijk huis en woonde er inmiddels al vijfenzestig jaar. Zijn hele leven. Werken deed hij al dertig jaar bij dezelfde opticien tussen de boekwinkel en de beddenspeciaalzaak. Nooit was er een aanleiding geweest om weg te gaan, nooit de behoefte tot een ommezwaai al werd hij zich het laatste jaar ernstig bewust van de dagelijkse cadans van het leven. Misschien was het zijn leeftijd, maar het begon te wringen. Dat continue ritme van slapen, eten, werken en opnieuw. Sleep eat work repeat. Wat was deze weg saai. Te veel van hetzelfde. Weer die bocht. Te vaak van hetzelfde. Weer die boom. Hetzelfde. Het. Zelf. De.
Het besef kwam voor het eerst hier op de dijk. De lange streep naar huis duurde lang genoeg om een gedachte de vrije loop te laten. De hele dag hield hij zich bezig met oogafwijkingen en lenzen, maar hier in de auto gaf de radio hem een kijkje op de rest van de wereld. Hij hoorde gesprekken over snuivende voetballers, woeste protesten en wilde feesten onder afgelegen viaducten. Maar wanneer hij uit het raam keek zag Evert niets dan de dijk, de uiterwaarden, hier en daar een boom en in de verte zijn huis. Dat was zijn wereld, elke dag weer. ’s Ochtens de ene kant op. ’s Middags de andere kant op. Perpitual mobile. Heen en weer. Er veranderde nooit iets.
Nu Evert de radio had uitgezet, hoorde hij de sneeuw knisperen onder zijn wielen. Niet bang voor welke weersomstandigheid dan ook vervolgde hij zijn weg. Met moeite onderdrukte hij de behoefte om het gaspedaal diep in te drukken en met honderdtwintig over de sneeuw te razen. Het zou een suïcidale actie zijn, maar in ieder geval een actie. Een doorbreken van sleur. Zou hij het doen? Hoe geweldig zou het aanvoelen? Zou hij de auto onder controle kunnen houden? Toch maar niet, bedacht hij zich. Morgen weer vroeg op. Hij vervloekte zijn eigen lafheid.
Niet ver voor het weggetje dat langs de dijk afdaalde naar zijn huis zag hij ze staan. De auto met het aanhangertje stond een beetje schuin in de berm en overduidelijk vast in de sneeuw. De bestuurder had de gevarenlichten aangedaan. Voor Evert was dit alleen al een vreemd gezicht. Vrijwel nooit zag hij een andere weggebruiker op dit stuk dijk. Soms, heel soms kwam hij het bestelwagentje van de postbode tegen. Everts postbode was een gedrongen man met een baard die in de zomer op een rammelende fiets reed waar tientallen postelastieken aan bungelden. ’s Winters reed hij in een oude blauwe bestelwagen. Op de zeldzame momenten dat hij hem tegenkwam, begroette Evert hem hardop vanachter zijn stuur. ‘Goeiemiddag Paulus’, riep hij dan in zichzelf. ‘Paulus de Postkabouter!’ Zelf vond Evert het een geniale grap maar bij een vrolijk ontbijt met zijn kinderen bleek hij de enige in het gezin te zijn. Dat praten in zichzelf moest hij trouwens ook maar eens laten. Het begon een beetje vreemd te worden. Soms riep hij zo hard hij kon in de auto ‘SAAAAAAAAI EVERT! SAAAAAAI!’ Soms hielp dat even, vaak niet.
Het autootje in de berm leek een achtergelaten en verloren stuk speelgoed in de sneeuw. Dichterbij gekomen bleek het een flinke, zwart glimmende auto te zijn van een type dat over het algemeen geen aanhangertje trekt. Het was een Audi van zeker een halve ton, zag Evert toen hij zijn derdehands achter de auto stilzette. Hier kon iemand wel een beetje hulp gebruiken.
Toen hij zijn auto op de handrem had gezet, ging meteen de portier van de bestuurder open. Er stapte een grijzende man uit met een colbert. Met het hip geknoopte sjaaltje om zijn nek was hij duidelijk niet gekleed op de winter.
‘Goedemiddag’, zei Evert vrolijk. Kwiek stapte hij uit de auto. ‘Kan ik u even helpen? Doet hij het niet meer?’
‘Kapotte accu denk ik. Geen idee.’
‘Ik help u wel even. Zal even kijken of ik startkabels achterin heb. Ik denk het wel.’ Evert wist zeker van wel. Hij was altijd op alles voorbereid en dus ook op een lege accu. Eigenlijk was hij voorbereid op elk onheil omdat hij het onheil altijd van verre zag aankomen. Waarschijnlijk was dat ook de reden dat zijn leven zo saai was.
Everts hart klopte opgewekt in zijn borst. Eindelijk gebeurde er wat. En al kwam hij later thuis; hij maakte wat mee. Dat moest zijn vrouw dan maar begrijpen. Hier was hij nodig. Net iets te langzaam liep hij naar de achterkant van zijn auto.
‘Goh, en dan ook net op een dag dat het zo vriest en u gaat verhuizen zie ik.’ Evert knikte naar de aanhanger. ‘Het lijkt me niet zo fijn om daar nu mee te moeten rijden.’
‘Het plan is door te rijden naar Frankrijk, maar dat schiet zo niet op natuurlijk’, mompelde de man nog net verstaanbaar. Even tuurde hij de uiterwaarden in en stak zijn koude handen in zijn broekzakken.
Doorrijden naar Frankrijk. Het klonk als een plan dat Evert zelf had kunnen fantaseren op een middag op de dijk.
‘Zo zo, Frankrijk. Parijs, de Elzas, Dordogne, Pyreneeën, mooi hoor.’ Over het feit dat het nog ten strengste werd afgeraden om naar Frankrijk te reizen begon hij maar niet. Evert opende zijn kofferbak en viste er de startkabels uit zonder ernaar te hoeven zoeken. De grijze, ietwat gezette man opende de motorkap van de auto en wreef meteen zijn handen schoon met een zakdoek. Op dat moment stapte er een jongeman uit de auto. Op zijn hoofd droeg hij een capuchon. Hij rekte zich uit, leunde tegen de auto en viste een sigaret uit een pakje. Evert groette hem terwijl hij de startkabel aansloot op de pool van de accu. De jongen groette terug en gooide zijn capuchon naar achter. Snel haalde hij een hand door zijn halflange blonde krullen. Evert wist niet wat hij zag.
Daar stond Dany Spier in eigen persoon.
Het getrimde baardje, de tattoo, de donkere oogopslag, het kon niet missen. Hier, aan de kant van de weg, aan de kant van zijn dijk, stond Neerlands bekendste presentator en enfant terrible te roken terwijl Evert zijn auto verbond met die van hem. Meteen voelde hij verbinding; hij en Dany Spier. Dany Spier en hij. Gisteren nog had hij een heel uur gekeken naar de spelshow waar Dany op zijn eigen confronterende manier een kandidaat tot een antwoord had gedwongen. De kandidaat had schaapachtig gereageerd terwijl de lachband de pijnlijk lege studiosfeer maskeerde. Dany had botheid tot zijn kenmerk gemaakt. Tot kunstvorm. Vaker dan eens had Evert zich bedacht dat hij in zijn jonge jaren meer als Dany had willen zijn zodat hij nu niet in de winkel naar vettige neusbruggen had hoeven staren. Dan had hij nu niet in dat lelijke huis van zijn ouders in de polder gewoond en had hij nu vast een veel spannender leven gehad. Een spannend leven zoals Dany Spier, dacht Evert terwijl dat spannende leven langzaam een fluim spuug in de verse sneeuw liet vallen.
‘Hey, Dany. Leuk je eens te ontmoeten, man. Goh, ga je lekker naar Parijs? Voor werk ofzo? Tjongejonge, ik zou het wel weten hoor. Lekker naar Frankrijk. Heerlijk. Nou, maar eens even proberen te starten lijkt me.’ Evert liep naar zijn eigen auto en startte de motor.
‘Nee, maar Parijs moet fantastisch zijn zo in de sneeuw.’, riep hij over de ronkende motor heen. Dany had hem al die tijd zwijgend aangekeken. Zijn ogen stonden minder energiek dan dat hij van hem kende op tv.
De man met het colbertje kwam naast hem staan.
‘Dany gaat niet echt voor zijn lol naar Frankrijk. Dany is een beetje dom geweest, hè Dany? En daarom krijgt Dany nu de volle laag op Twitter, Insta, Facebook en de hele godvergeten Nederlandse pers. Dany gaat even lekker rustig een tijdje in quarantaine om zijn zonden te overdenken. De man zette “quarantaine” tussen de haakjes van zijn brede vingers en schoof weer in de auto.
‘Sodemieter op Pa’, beet Dany de man toe.
‘Misschien moet je maar even vergeten dat ik zei dat we naar Frankrijk gaan, vriend’, zei de man tegen Evert vanaf de bestuurdersstoel. De motor van de Audi starte. Dany gooide meteen zijn sigaret weg en dook ook in de auto. Evert haalde de startkabel van de accu en liet de motorkap zachtjes dichtvallen. ‘Zo, die loopt weer als een zonnetje. Even blijven rijden hè, dan krijgt ie de kans om op te laden.’
‘Dankjewel pik, we gaan verder. Mazzel’. De man met het colbert gaf Evert een knipoog en sloot het portier. Voorzichtig reed de auto door de sneeuw uit de berm. Eenmaal op de dijk gaf de man de Audi een flinke dot gas en spoot weg. Nog net kon Evert zien dat in de auto en de aanhanger een hele inboedel zat. Dany ging zo te zien niet voor een paar daagjes naar Frankrijk.
Wat een avontuur. Wat een geheim. Everts hart klopte in zijn keel toen hij de startkabel weer keurig oprolde en in de achterbak deed. Dany Spier.
‘Wat ben je laat.’
‘Ik moest even iemand helpen op de dijk. Lege accu.’ Evert zat aan de tafel met een alcoholvrij biertje. In de huiskamer keek zijn vrouw naar het journaal. Vanuit de keuken klonk het gerommel van kokende aardappelen in een pan. Evert keek op zijn telefoon of er nieuws te vinden was over Dany wat hij blijkbaar gemist had. Werkelijk overal zag hij nu hetzelfde bericht voorbijkomen en even later hoorde hij het ook uit vanuit de huiskamer. De media brachten het als het belangrijkste nieuws van de dag: Presenator Dany Spier ondergedoken in verband met bedreigingen na beledigende tweet voetballer Constant Verburg.
Evert nam een grote slok van zijn biertje. Bedreigingen? Beledigende tweets over een voetballer van het Nederlands Elftal? Ondergedoken? Hij, Evert, wist waar Dany heen ging en in wat voor auto hij nu richting het zuiden reed. Hij zou de aanhangwagen kunnen beschrijven, een bedreiger zijn richting op kunnen sturen wanneer hij na gewelddadig ondervragen uiteindelijk zou breken. Wanneer dat soort lui hem onder druk zouden zetten. Met geweld en dreigen en….en…
Everts wangen gloeiden en hij voelde dat hij begon te transpireren. De gedachte alleen al was te veel actie voor hem. Nog nooit was hij zo dichtbij het nieuws geweest en nog nooit was hij zo blij geweest met zijn saaie leven. Godzijdank was hij nergens te vinden op internet zolang je niet op de website van de opticien kwam waar hij ongemakkelijk lachend tussen zijn collega’s op een groepsfoto stond. Evert vermoedde niet dat de bedreigers zoveel moeite zouden doen. Zolang hij gewoon bleef wie hij was en niets zei was hij een niemand, een niets met een klein beetje kennis. Een opticien in een pullover die in het ouderlijk huis woont aan de rand van de stad en die iemand met een lege accu hielp. Verder niets. Heerlijk.