maandag 30 mei 2022

#84 Ooggetuige.

 


#84 OOGGETUIGE.

(558,70 km, Route de Sennelie, Tigy)

 

 

De jongedame van dit terras oogt vermoeid. Met tegenzin zet ze menukaarten en kleine potplantjes op tafels. In eerste instantie denk ik dat ze me niet gezien heeft, maar na een tijdje wordt me duidelijk dat ze vastberaden is eerst haar werk af te maken en dan pas klanten te bedienen. Ik vind het prima en wacht tot ze tijd heeft. Er is niets dat vandaag op me wacht en de lage ochtendzon stemt me geduldig. Na een kwartier gebaart ze glimlachend dat ze er echt zo aan komt.

 

Om me heen begint de stad langzaam op gang te komen. Het is prettig om als toeschouwer op dit terras te zitten en het rustig te zien gebeuren. Voor winkelpanden staan hier en daar stadsgenoten zwijgend te wachten tot de deuren zich openen. Af en toe rijdt een vrachtwagen door de straat. Klaar met zijn levering en net iets te hard. Al jaren wacht ik morrend op het moment dat een man met een hondje over het hoofd wordt gezien en omver wordt gereden. Naar mijn overtuiging is het wachten op dit onvermijdelijke moment, al gebeurt er al die jaren niets. Nog niet één keer las ik in de krant dat het mis ging. Ongelukken gebeuren hier enkel in mijn hoofd. Vredelievend ratelt een kar met kratten speciaalbier over het plein en boven mijn hoofd koert een duif.

 

De jongedame zet eindelijk een plantje op mijn tafel en vraagt me wat ik wil drinken. Een koffie is voorlopig voldoende. Ze loopt weg en als binnen het espressoapparaat brult zetten twee keurige jonge meisjes van ongeveer zestien jaar zich aan een tafeltje verderop. Alsof ze het hebben afgesproken dragen ze allebei een soort maritiem truitje, de één met blauwe en de ander met bruine streepjes. Even later bestellen ze geroutineerd gemberthee waar ze gezellig hun handen omheen vouwen alsof het winter is. Het koekje laten ze liggen. Dan beginnen ze zachtjes met elkaar te praten terwijl ze onbedaarlijk giechelen. Ik vermoed dat ze het leven bespreken. 

Jongens of meisjes, school en muziek, ouders en series, ik kan net niet horen waar ze het over hebben omdat een jongen luidruchtig met een scooter over het plein rijdt en behendig de bierleverancier ontwijkt. Hij zit op het ding alsof het een fauteuil is waarop hij wijdbeens zijn sigaret rookt. Met een schuin oog kijkt hij ronkend naar de maritieme tweeling. Ze negeren hem actief, zeggen iets tegen elkaar en giechelen dan weer. 

 

De rust is wedergekeerd als de serveerster binnen in het café de hele Songs in de Key of Life van Stevie Wonder draait waardoor ze wat mij betreft een badge voor medewerkster van de maand verdient. 

Wanneer ik aan mijn tweede koffie begin en Stevie is aangekomen bij I Wish speelt zich voor mijn neus een nieuwe scene af. Na wat getreuzel gaat aan een tafeltje naast me een stel zitten. Om me heen zijn zeker twintig tafeltjes leeg, ook in de zon. Na uitgebreid gezucht te hebben begroeten ze me met een vrolijk ‘goedemorgen’ en ik groet terug. Welkom in mijn stad. 

Ik schat ze rond de veertig en ik vul in dat ze ergens buiten de stad op een camping staan. Nederlanders op vakantie in eigen land. Terwijl ik naar de mussen in een struikje kijk maak ik het plaatje in mijn hoofd volledig. Ze rijden vast in een hoge, zwarte, glimmende auto met een caravan erachter. De auto is ongetwijfeld geleased en voor de caravan is vijf jaar gespaard. Alles hebben ze flink extra verzekerd en vooraf bij de dealer na laten kijken voor de reis van anderhalf uur. Ik stel me voor dat hij de enige is die met de caravan rijdt, al hoop ik echt dat ik het verkeerd heb. Ze dragen wat saaie casual kleding waarbij de hagelwitte sneakers van de, inmiddels ietwat kalende, man extra opvallen. En natuurlijk bestellen ze allebei een cappuccino.

 Net wanneer ze hier een eerste slok van nemen komt er in het hoekje van het plein een ander stel aangelopen die een kaart in een plastic mapje met zich meedragen. Om de nek van de man hangt een camera met een te grote lens. Het lenskapje bungelt aan een touwtje op zijn bolle buik. De vrouw van het stel naast me veert op en vloekt zacht tegen haar man. Geen van beiden kan het onvermijdelijke nog voorkomen. Op hun gezichten verschijnt simultaan een grote, ongemeende glimlach.

 

 In no time heeft het stel met de camera zichzelf uitgenodigd. Ze schuiven twee extra stoelen aan het tafeltje en bestellen, onder vermelding dat het toch zó toevallig en zó gezellig is, op hun kosten vier koffie en evenzoveel punten appelgebak. Het is tenslotte vakantie. Gekkenhuis, roept de man met de dikke buik. De twee ondergaan het gelaten en zeggen op alles ja. 

Na vijf minuten heeft het camerakoppel hen verteld wat ze deze ochtend voor ontbijt hadden, hoe ze gelopen zijn en wat ze al hebben gezien. De man laat aan zijn witbesneakerde campingvriend de bijbehorende foto’s zien. Voor de korte ochtend zijn het er al heel wat. Na tien lange minuten is er nog geen stilte gevallen. 

De vakantievierders naast me zitten muurvast. Klemgezet door hetzelfde stel wat hen gisterenavond heeft gegijzeld met hun, in zoete witte wijn en alcoholvrij bier doordrenkte, levensverhalen. Ik vermoed dat hun vakantie anders loopt dan ze verwacht hadden. 

 

Ik steek het laatste stukje koek in mijn mond en sta op om te gaan betalen bij de jongedame. Ik had ongelijk. Ongelukken spelen zich niet enkel af in mijn hoofd, maar ook aan terrastafels. Ik was deze morgen in ieder geval getuige van een frontale aanrijding waarbij minstens twee slachtoffers vielen. Zelf ben ik er goed vanaf gekomen. Ik prijs me gelukkig en loop richting de openstaande pui van het café waar mijn oude vriend Stevie nog steeds vrolijk zingt.  Wanneer de pinautomaat even later een paar seconden moet nadenken over de verbinding kijk ik het terras op. Eén van de twee maritieme meisjes heeft roodbetraande ogen en kijkt verbeten voor zich uit. Voor haar liggen lege verpakkingen van koekjes. Haar vriendin staart bedrukt op haar mobiele telefoon. 

 

De binnenstad is levensgevaarlijk in de ochtend. Ik roep het al jaren.

maandag 23 mei 2022

#83 Alien in de bijkeuken.

 


#83 ALIEN IN DE BIJKEUKEN.

(552,76 km, Tigy)

 

‘Ja, lieverd, met je moeder. Ben je er echt niet of hoor je de telefoon niet? Ik moet je dringend even spreken. Je vader is er niet en ik heb een dingetje hier. Verdorie, waarom neem je nou niet op? Wil je me terugbellen als je dit hoort?’

 

‘Mam?’

‘Goddank, je bent er. Lieverd, het is zover. Ze zijn er. Net nu je vader met ome Toine naar de bouwmarkt is en hij zijn telefoon is vergeten.’

‘Wie zijn er?’

‘Ze. Ze zijn er. Ik heb het al die jaren gezegd en jullie verklaarden me voor gek. Nee, laat die gekke moeder maar kletsen. Die heeft ze niet op een rijtje. Die gelooft in dingen die er niet zijn. Maar ik had wel gelijk. Ik ben echt niet gek. Het is zover en ze zijn hier.’

‘Wie mam?’ 

‘De aliens lieverd. De mannetjes uit de ruimte. Marsmannetjes, buitenaardse bezoekers. Net nu, precies hier en net nu je vader weg is.’

‘Doe normaal mam. Aliens bestaan niet.’

‘Oh nee?’

‘Nee mam. Hoe vaak moeten we het nog zeggen? Je kijkt te veel televisie. Die figuren in het maisveld komen gewoon door boer Teunissen die met zijn trekker rondjes rijdt. Voor de grap, dat zegt hij toch zelf.’

‘Dat zal allemaal best en jullie kunnen alles van me vinden en boer Teunissen kan lachen wat ie wil met zijn lelijke kop, maar toch zijn ze er.’

 

‘Goed, oké. En hoe weet je dat dan mam?’

‘Omdat ie in de bijkeuken aan tafel zit.’

‘Wie? Boer Teunissen?’

‘Nee, die alien.’

‘Hoe bedoel je?’

‘Wat ik zeg. Ik loop een half uur geleden naar de bijkeuken om schone theedoeken in het kastje te leggen en toen zat er eentje aan de tafel.’ 

‘Hoe is ie binnengekomen? Heeft ie ingebroken? Ben je in gevaar?’ 

‘Nee, geen gevaar en geen idee hoe hij is binnengekomen. Alles is dicht en ik heb ook niks gehoord. Maar hij doet niks hoor.’

‘Hoe ziet ie eruit?’

‘Gewoon, als een alien. Je weet wel. Beetje wittig, lange dunne benen, groot hoofd, zwarte bolle ogen.’

 

‘Hoe weet je dat het een alien is? Is het niet gewoon weer ome Jan in een pak? 

‘Hij heeft een hele vreemde huid. En ik weet niet eens of het een vrouw of een man is lieverd. Er zit niet iets aan, daar. Helemaal glad, snap je. En die ogen zijn ook veel te groot en te zwart, maar ze doen het wel. Geen stuk glas ofzo. Precies als op die plaatjes in boeken.’

 

‘Oké. En hij zit in de bijkeuken?’

‘Ja, aan de tafel. Hij zit en kijkt naar het tafelkleedje. Af en toe zucht hij diep en schudt zijn hoofd. Hij lijkt wel depressief ofzo. Hoe noem je dat? Terneergeslagen, dat is het woord.’

‘Heb je hem gevraagd wat er is?’ 

‘Ja natuurlijk. Ik heb hem eerst gevraagd wat hij in mijn bijkeuken deed en toen hij geen antwoord gaf heb ik hem gevraagd te vertrekken. Hij bleef gewoon zitten. Hij keek me aan, zuchtte en schudde zijn hoofd. En toen ik vroeg wat er scheelde reageerde hij niet. Ja, dan kan ik er ook niks mee. Dat vond ik vroeger bij jullie ook al zo’n ding. Als je niet zegt wat er is kan ik je niet helpen. En hij ziet er wel uit alsof hij hulp nodig heeft. Ook wel een beetje zielig eigenlijk.’

‘Zit ie er nu nog?’

‘Volgens mij wel. Na een paar minuten ben ik maar gegaan en ben ik jou gaan bellen. Wacht, ik loop er heen.’

 

‘Ja, hij zit er nog. Hallo? Hallo! Waarom zit je daar? Is er iets aan de hand? Ben je niet lekker? Are you sick? Sick? You sick alien? Niets hoor. Weer een diepe zucht. Hij legt zijn hoofd op de tafel. Wat moet ik hier nou mee?’ 

‘Zou hij honger hebben?’ 

‘Geen idee. Heb je honger? Is dat het? Hungry? Wat zou zo’n ding of man of wat is het eten? Iets van een tosti? Of een bakje nootjes, beetje hartig?’

‘Ik weet het niet mam. Hoe laat komt papa thuis?’

‘Weet ik het. Die loopt nu al een uur met Toine door de bouwmarkt omdat ie zo nodig een bakje schroefjes moest hebben. Ik zeg hem altijd dat hij zijn telefoon mee moet nemen zodat ik hem kan bereiken als er wat is. Zul je net zien. Och. Och toch. Kijk dan toch.’

‘Wat is er mam?’

‘Dat is nou toch wat. Hij huilt. Het marsmannetje huilt en er druppen dikke tranen op het kleedje. Ik heb nooit geweten dat aliens kunnen huilen.’

‘Ik heb nooit gedacht dat aliens überhaupt bestaan mam.  Eigenlijk heb ik nog steeds mijn twijfels.’

‘Hij gaat staan. Gut, hij lijkt wel twee meter dertig ofzo. Hé, jungske toch. Niet je schouders zo laten hangen. Kom op. Het valt allemaal wel mee. Ga eens gewoon rechtop staan. Allez, kom. Nou nou, wat een diepe zucht.’

‘Mam, wat doe je?’

 

‘Daar kan mijn moederhart niet tegen hoor, tegen die tranen. Kom hier. Goed zo, veeg de traantjes maar weg. Gaat het weer?’ 

 

‘Ik denk dat ie weggaat. Ja, hij loopt weg. Even kijken waar hij heen gaat. Wacht even. Weg. Hij is nergens meer te zien. Hoe kan dat? Nergens een spoor van een ruimteschip. Dat is nou jammer. Dat had ik toch graag gezien.’

 

‘Nou, wel fijn dat hij uit zichzelf wegging. Zal ik even naar je toekomen? Ben je erg geschrokken?’

‘Dat valt wel mee. Je hoeft niet langs te komen want je vader komt zo thuis. Ho, wacht.’

‘Wat is er?’

‘Je vaders telefoon ligt hier naast de tafel. Zou hij hebben willen bellen? ET phone home?’

‘Mam, alsjeblieft. Films zijn niet echt.’

‘Hij heeft toch echt in je vaders telefoon zitten klooien. Even kijken.

 

            …Och nee.’

 

‘Wat?’

‘Nieuws. Twitter. Facebook. De buurtapp. Die arme bleke knul met zijn grote donkere kijkers heeft hier in de bijkeuken van alles zitten lezen. Moet je toch eens kijken wat ie allemaal voorbij heeft zien komen. Daar word je wel verdrietig van. Allemaal ellende en dom gescheld. Ik roep al tijden tegen je vader dat dat niet gezond is, dat ie daar niet gelukkig van wordt en nou zie je dat ik gelijk heb. Het is een heel slecht visitekaartje. Verdikkeme, begrijp je wat dit betekent? We hebben de marsmannetjes ermee weggejaagd en nou komen ze nooit meer terug om ons te redden.’ 

‘Mam toch.’

 

‘Lieverd, kom toch maar even langs. Zet ik koffie en nemen we een appelpunt uit de vriezer. Dat kan ik nu wel gebruiken.’

maandag 16 mei 2022

#82 Een week verliefd.


 


#82 EEN WEEK VERLIEFD.

(528,39 km, Sigloy)

 

 

MAANDAG. 

Als de jongen gaat zitten zet hij zijn tas naast zich neer, ritst zijn jas open en wanneer de bus sist, schudt en vertrekt heeft hij zijn geplette boterhammenzakje al onderuit de rugzak gepakt. Zijn boterhammen hebben weer eens klem gezeten tussen de boeken. De ene met kaas heeft het aardig gehouden maar die met hagelslag is plakkerig verspreid door het zakje. 

Kauwend op losse stukken boterham kijkt hij door de ramen van de bus naar buiten waar de regen op de straten slaat. De komende twintig minuten kent hij elke straat en elk huis die de bus passeert. Al drie jaar rijdt hij deze route en afhankelijk van tussenuren soms wel twee keer per dag. Hij is niet het type dat op school blijft hangen. Liever zit hij thuis op zijn kamer.  

 

            Bij halte Vreestraat stappen mensen in. Er klinkt geluid van het inklappen van een paraplu en geschuifel van natte regenbroeken. Men moppert en maakt grappen tegen de chauffeur over het vreselijke weer. Stuurs blijft de jongen naar buiten kijken wanneer hij in zijn ooghoeken ziet dat er iemand tegenover hem gaat zitten. Hij wacht een poosje en kijkt dan even naar het hoofd dat gehuld in een natte capuchon in een tas zit te rommelen. Twee handen halen een appel uit de tas en leggen hem in een doorweekte schoot. De twee handen trekken de capuchon naar achteren en wrijven zich dan droog op de zitting van de stoel. Hij kijkt op en kijkt recht in twee donkerbruine ogen. Een sliert haar hangt nat over een wang en een mond zegt hallo waarna hagelwitte tanden een stuk uit de appel bijten. De mond hapt, kauwt en lacht dan. De ogen blijven kijken. Het is het mooiste dat hij ooit zag. Hallo mompelt hij terug en kijkt dan snel naar buiten. Zijn hart klopt in zijn keel. Wat moet hij zeggen? Moet hij iets zeggen? Zegt hij iets of niets? Niets zegt hij. Hij kijkt uit het raam, hopend op een donker stuk zodat in de spiegeling de jonge vrouw te zien is. Wanneer hij weer even kijkt zijn de ogen gericht op de neuzen van twee felgekleurde sneakers.

            Na tien minuten staat ze op bij halte Rijnstraat. Wanneer de smalle handen de capuchon weer opzetten, zoeken de ogen weer zijn blik en zodra ze deze vinden, knijpen ze lachend samen tot spleetjes. Dag, zegt de mond. Het is het mooiste dat hij ooit hoorde. Dag, mompelt hij terug waarop ze snel de bus uitstapt. Vijf minuten later klopt zijn hart nog steeds snel en de rest van de dag komt er niets uit zijn vingers.

 

DINSDAG

Vandaag is de lucht grijs maar regent het niet. Er is dus geen reden voor een capuchon, denkt hij. Hij is weer op weg naar school en heeft vandaag het eerste uur Engels. I’m driving to school in a bus. Yesterday I also went to school by bus. Then there was a girl with an apple. The day before yesterday she wasn’t there, yesterday she was. Wil she be here today? 

 ‘Volgende halte Vreestraat’, roept de stem van het bandje in de bus. Een klein hondje draait zich zenuwachtig een paar keer rond in zijn maag. Het wil maar niet rustig gaan liggen. Wanneer de bus sissend stopt en de deuren opengaan stapt alleen een man met een grijzende baard opgewekt de bus in. Hoewel hij toch echt geen jonge man meer is lijkt hij te huppelen en ook zijn jas en schoenen horen niet bij zijn leeftijd. Dan sluiten de deuren zich weer. Buiten de oudere jongeman stapt er niemand in bij halte Vreestraat. Al regende het niet, toch was het een donkergrijze dag. Later die dag verprutst hij ook nog zijn Engelse toets, maar dat kwam omdat hij er niet voor geleerd had. Tenminste, dat denkt hij. 

 

WOENSDAG

Gewend de ochtend strak te plannen houdt hij ervan te ontbijten in de bus. Naast zijn boterhammen zit er vandaag ook een rolletje pepermunt in zijn tas. Hij had al drie boterhammen met pindakaas gesmeerd toen hij zich later bedacht dat het nog wel eens flink smerig kon zijn om tegenover iemand te zitten die pindakaas eet. In het geval dat ze tegenover hem gaat zitten zal hij snel een pepermuntje in zijn mond steken. Voor de zekerheid heeft hij onderweg naar de bushalte er al eentje los in zijn zak gedaan zodat hij het snel kan pakken. Tenzij ze instapt uiteraard, want gisteren was ze er niet. 

 

Ze moet ongeveer zijn leeftijd zijn, maar op school heeft hij haar nog nooit gezien. Gisteren zocht hij tijdens wiskunde op een kaart de scholen in de buurt van halte Rijnstraat. Het bleken er zeker tien, van scheepsmetaalbewerker via financieel hulpverlener tot psychologie. Het kan van alles zijn, al vermoedt hij niet dat ze groenvoorziening doet. Daarvoor zijn haar handen te delicaat. Te smal. Te zacht. Te prachtig.  

Nu de bus in de buurt van de Vreestraat komt steekt hij bij voorbaat zijn hand in zijn jaszak. Hij voelt het pepermuntje zitten, maar dit keer rijdt de bus de halte zelfs zonder te stoppen voorbij. Niemand stapt uit, niemand stapt in. Ook niet iemand met een capuchon, bruine ogen, smalle handen en een mond die hallo zegt. En dat vindt hij jammer.

 

Wanneer hij wat later zuchtend de Molenstraat in kijkt ziet hij haar plots lopen. Of vergist hij zich en wil hij dit gewoon graag? Dit keer draagt ze geen regenkleding maar een halflange crèmekleurige jas en een grote shawl. Haar droge bruine haren hangen over haar schouders en dansen terwijl ze loopt. Ze moet het wel zijn. Hij herkent het loopje dat hij ook zag toen ze maandag wegliep in de Rijnstraat al waren haar schouders toen iets meer opgetrokken geweest omdat het regende. Nu lijkt ze te flaneren, of hoe noemen ze dat? Misschien loopt ze gewoon naar de winkel en denkt aan koffiefilters en venkel. In zijn hoofd klinkt een muziekje. Iets kleins. Jazz met een xylofoon. Ze moet het zijn. 

Hij vraagt zich af of ze hier ergens woont. Maar waarom stapt ze vandaag niet in? Is ze ziek? Nee, want dan zou ze hier niet lopen. Heeft ze wisselende uren? Het zal wel. Verwarrend allemaal, denkt hij terwijl hij zijn tweede boterham met pindakaas eet. Het plakt tussen zijn kiezen en waarschijnlijk stinkt hij uit zijn mond. Het boeit hem niet. Zij loopt in een ander deel van de stad en aan alle andere mensen heeft hij sinds maandag geen enkele boodschap. 

 

DONDERDAG

Vandaag zit hij zo ver mogelijk achterin omdat een grote groep vrouwen van middelbare leeftijd verspreid over de voorkant van de bus is gaan zitten. Ze lijken veel op elkaar en hij vermoedt dat het zussen zijn. Zonder uitzondering dragen ze een rugzak en praten veel en hard in dialect. Al snel wordt duidelijk dat ze een dagje naar Amsterdam gaan dus tot het station zal dit gekakel zeker duren. Via de spiegel bij de bestuurder houdt hij bij elke halte zijn ogen op de sissende deur. Zo ziet hij dat bij de Vreestraat als eerste de crèmekleurige jas naar binnen stapt en vervolgens door het middenpad de bus in loopt. Hij kijkt haar aan, hopend dat ze hem ziet zitten, maar de plek die hij koos was niet voor niets ver weg. Hoezeer hij ook zijn best doet, ze kijkt volkomen langs hem heen. Wanneer ze gaat zitten op een lege plek naast een van de vrouwen duikt ze meteen in haar telefoon en zet haar oortjes nog wat steviger vast in haar oren. Die kleine, ronde oren waar ze het bruine haar met een snelle beweging achter steekt. Nu pas ziet hij een kettinkje om haar hals. Die ranke hals. Hij zit te ver weg om een hanger te zien.

Ze ziet hem niet. Hij kijkt naar haar zonder de moed om op te staan. Zonder het lef haar te roepen en te wenken. Zonder ook maar enig greintje heldhaftigheid om door het middenpad te wandelen en naast haar te gaan zitten. Alles in hem roept hallo hier ben ik. Niets van dat hallo hier ben ik is aan hem te zien, laat staan te horen. Bij de halte Rijnstraat staat ze op en loopt ze een meter in zijn richting naar de deur. Als ogen konden roepen deden die van hem dat nu luidkeels. Ze kijkt richting de chauffeur en roept dankuwel wanneer hij de deur voor haar opent. Haar stem klinkt als een orkest met zwierende violen en deinende klarinetten. Dankuwel. Het is een lied, een chanson vol weemoed en verlangen. Dankuwel. Het zwiert en deint echter niet zijn kant op en wanneer de deuren zich weer sluiten sterft het weg en wordt het vervangen door de tetterende stemmen van de vrouwen. Hij wenst ze hartgrondig naar Amsterdam.

 

VRIJDAG

Vandaag loopt alles precies zoals hij wil. Hij staat op tijd bij de bus, heeft tegen zijn gewoonte in al ontbeten, zijn haar zit perfect en sinds weken schijnt de zon. Ook is er geen paniek in zijn hoofd rondom toetsen of vooruitzichten van lastige sociale verplichtingen. Aan hem zal het vandaag niet liggen. Geïnspireerd door haar heeft hij zelfs voor het eerst oortjes met muziek op zijn oren. Jazz, uiteraard, en het lijkt of de muziek de soundtrack van de dag vormt. Gelukzalig neemt hij zich voor dit dagelijks te doen. Ze heeft hem nu al iets gegeven. Wat zou hij haar hier graag voor willen bedanken. Voor dit en al die fladderende vogels in zijn buik.

Bij het instappen steekt hij de oortjes meteen in zijn tas. Hij wil al zijn zintuigen volledig open hebben wanneer ze instapt. Niets wil hij missen vandaag. Misschien hoopt hij te veel dat ze er weer zal zijn maar zijn voorgevoel zegt dat ze straks zeker weten zonder twijfel en met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid instapt. 

Het is rustig in de bus. Enkel een jonge moeder met kind en een oude man zitten nors voor zich uit te kijken. Hij zit op zijn vaste plek en telt de straten tot de Vreestraat. 

 

Mesdagstraat, Korte Steeg, Wilhelminastraat, Heinrich Witte plein, Kerkstraat, Vreestraat.

De deur gaat open en ze stapt in. Zonder jas dit keer. Ze draagt een simpele broek en een shirt dat haar fantastisch staat. Aan haar oor zit haar hand met daarin een mobiele telefoon. Ze luistert nauwgezet en geconcentreerd naar degene aan de andere kant van de lijn. Wanneer ze tegenover hem gaat zitten (hoera, want er zijn voldoende plekken en toch kiest ze weer diezelfde plek maar dat doet hij net zo goed dus eigenlijk zegt dit natuurlijk helemaal niets maar toch is het de moeite waard om even bij stil te staan), kijkt ze hem even recht in de ogen aan en zegt nauwelijks hoorbaar hallo. Even zacht zegt hij hallo terug en hapt naar lucht. 

 

De hele weg naar de Rijnstraat blijft ze luisteren naar de onzichtbare andere. Af en toe stelt ze een korte vraag, maar hij komt er niet achter waar het gesprek over gaat. Iets met een avond, een feest, een aantal vrienden en verwarring over verwachtingen. En over verdriet, teleurstelling en kracht. Ze kan zich veel voorstellen en ze begrijpt veel van de emoties van die ander. 

Voor hem is het een spanningsveld tussen wel naar haar kijken en niet naar haar kijken. Twee keer kijkt ze hem even snel aan, waarvan één keer met een glimlach die nu in zijn geheugen gegrift staat. Wanneer men ooit als archeoloog zijn hoofd opent zal men niet veel sporen uit deze tijd vinden, maar het beeld van die glimlach zal er nog kraakhelder staan. Daar is hij heilig van overtuigd. 

Wanneer ze uitstapt is hij het die dag zegt. Uit zichzelf. Dat heeft hij nog nooit gedaan in een soortgelijke situatie met een vrouw. Ze zegt dag terug en stapt dan de bus uit. Wanneer ze buiten is, kijkt ze nog even over haar schouder. Keek ze naar hem? 

 

ZATERDAG

Nooit eerder was hij op zaterdag liever naar school gegaan, maar vandaag wel. Al was het alleen even met de bus op en neer, maar dat is onzin want de school is dicht en zij zal niet in de bus zitten. Zij heeft immers ook gewoon weekend. Er zit niets anders op dan twee dagen uit te zitten en te wachten tot maandag. 

Onrustig dwarrelt hij van boek naar televisie naar voetbal en avondeten. Deze middag verliezen ze de wedstrijd door zijn onoplettendheid. Hij krijgt de volle laag van zijn teamgenoten maar het doet hem weinig. Het huiswerk blijft liggen, evenals andere klusjes en als zijn moeder vraagt of er iets is mompelt hij van nee er is niks ik ben gewoon een beetje moe.

 

ZONDAG

Nog een hele dag te gaan. Vandaag is er zelfs geen sportclub of bezoek gepland. De rest van de huisgenoten zit al uren verzonken in hobby of boek. De poes slaapt op zijn vaste plek voor de kast en de dag is lang. Hij besluit een rondje te gaan fietsen. Zijn hoofd is te onrustig. Hij fietst langs straten en pleinen en bevindt zich plotseling vlakbij de Rijnstraat. Zonder plan was hij vertrokken maar ongemerkt reed hij blijkbaar de route van de bus. De zon schijnt op zijn hoofd en hij slaat de Molenstraat in. Kinderen spelen, een man leest de krant op een bankje voor zijn huis en een hortensia staat in bloei. Dan wordt hij ingehaald door een scooter. 

Een stuk verderop houdt de scooter stil en gaat de helm af zodat er een jongen zichtbaar wordt. Dan gaat een deur open. Een meisje met een crèmekleurige jas, shawl en bruin haar stapt de straat op en loopt op de jongen af. Ze geeft hem een zoen, geeft hem een zoen, geeft hem een, geeft een, een, een. Zoen.  Ze lacht en lacht en lacht. Lacht naar hem en doet dan ook een helm op. Ze klimt achterop de scooter. 

 

Wanneer hij bij dezelfde plek aankomt zijn ze al weggereden. Dan slaat hij rechtsaf, geen idee waar hij uit zal komen. Hij wil nergens uitkomen. Hij wil en moet hard fietsen om van dat gevoel in zijn buik af te komen. Het zijn de honderden fladderende vogels die tegelijk stierven, daar in de Molenstraat. Ze zitten nog steeds in zijn buik. Dood.

 

MAANDAG

Hij stapt in de bus met op zijn oortjes harde muziek. Zonder te kijken loopt hij door naar de achterste rij van de zitplaatsen. Daar zakt hij in de hoek, pakt een boterham met pindakaas, neemt een hap en kijkt naar buiten. Volgende halte Mesdagstraat.

zondag 8 mei 2022

#81 Haal die hartslag omlaag.



#81 HAAL DIE HARTSLAG OMLAAG.

(542,90 km, Châteauneuf-sur-Loire)

 

 

Lichtjes gooide hij de lijn over zijn schouder naar voren. Na de zwoesj, de prrr en de plons zakte het loodje naar beneden. Het water bewoog nauwelijks toen onder het wateroppervlak het lokaas door het water begon te kringelen. Stilte.

De drukte in zijn hoofd luwde als de temperatuur na een onweersstorm op een broeierige zomeravond. Het werd helderder nu, frisser. Niet meer dat bedrukte van voor de storm toen hij zich kortademend neerzette aan de waterkant, zijn viskoffer naast zich in het gras. 

Hij slaakte een diepe zucht. Dit had hij nodig. De rust. Niet dat gezeik aan zijn hoofd. Niet al die mensen die iets van hem wilden en voor wie hij naar het magazijn moest om te kijken of dat ene fuckin’ koffieapparaat in die kleur nog in voorraad was. Bekijk het maar, met je “waarom is lichtgrijs duurder dan zwart of rood?” Al die toneelstukjes. Natuurlijk is dat apparaat er niet eikel, want het merendeel staat hier enkel voor de sier. Alleen de dure, nieuwe apparaten zijn nog in voorraad want die dienen verkocht te worden. 

Wat hij dus doet; hij loopt naar het magazijn, eet een dropje, spoelt zijn mond met een slok water, kijkt nog een minuut om zich heen en loopt dan weer terug. Beetje teleurgesteld kijken en dan zo meelevend mogelijk de tekst: ‘Ik ben bang dat ik u moet teleurstellen. Helaas, de laatste is net weg. Maar als u van echt lekker pittige koffie houdt kan ik u deze zeker aanraden. Ietsje duurder, dat geef ik toe, maar dat haalt u er zeker uit. Kan ik u een kopje aanbieden?’ 

Hij werd er opgefokt van. Niet alleen van alle koffie die hij met mensen moest drinken (het waren zeker twaalf sterke koppen per dag en dat doet iets met je hartslag), maar ook de boosheid van de klanten maakte hem gek. Vaak genoeg had hij ze het liefst scheldend de winkel uit gedonderd. Maar dat deed hij nooit. Uiteraard niet. Voor hem zeker tien anderen en de huur moet betaald. Al zeker zeven maanden kolkte het in zijn borstkas maar hij deed niets. Hij is geen beest. Godzijdank had hij het vissen. God. Zij. Dank. 

Maar goed, terug naar het hier en nu. Wees mindfull. Adem in, adem uit. Hij stond aan de waterkant met een lijntje in het water en het was goed zo. Sssst.

 

Stil. Niets ruiste, niets dwarrelde. De bladeren aan de bomen hingen stil boven het strakke water. Muggen dansten. Op zijn horloge zag hij dat zijn hartslag langzaam daalde terwijl onder water een dodelijke verleiding aan de gang was. Dat nieuwe lokaas moest het vanavond doen. Hard plastic met zoveel mogelijk kleuren waarbij de goudkleurige favoriet was. Zijn lucky one. Het bleef stil. Sssst. Hoor de eend. Adem in. Hoor het niets. Adem uit. Zie de strakke lijn. Focus op de dobber.

 

‘WEG! Weg hier, godvergeten klootzak. Opdonderen!’

 

Het kwam uit het niets vanaf de weg waar hij zijn auto geparkeerd had. Toen hij achteromkeek stond er een slecht geschoren man van ongeveer zeventig jaar in een bruine pantalon en wit overhemd. De broek werd omhooggehouden door ouderwetse bretels. 

 

‘Wat om de sode-tering-donder doe jij hier? Kun je godverdomme niet lezen of wat?’

‘Pardon, waar heeft u het over meneer? Ik gooi gewoon mijn lijntje uit.’

‘Heel snel moet jij met je hengel opzouten, heel snel.’

‘Rustig maar meneer. Ik haal de haak al binnen, momentje.’

 

Bats. Met één beweging trapte de man de wieldop van de Volkswagen.

 

            ‘What the fuck gast. Wat doet u? Bent u wel helemaal lekker?’

‘Ik zei toch dat je moest oprotten? Hoorde je me niet?’

‘Mijn wieldop. Weet u hoe duur dat ding was?’

‘Je mag hier niet vissen. Niemand niet. Ik alleen. Ik ben de enige die hier mag vissen...’

‘Het is al goed, ik pak al in zei ik toch.’

‘…Al was je de burgemeester of de koningin, niemand niet. Alleen ik. En jij al helemaal niet, papzak.’

‘Wat zei u?’

‘Dat je een lelijke papzak bent. Een vette vis. Een lillende tilapiafilet zonder graat.’

‘Jij spoort niet, ouwe.’

 

Bats. Daar ging de tweede wieldop. En krak. Een deuk in de portier. De oude man, een oud brandweercommandant met nogal wat onverwerkte issues, droeg zoals altijd zijn afgetrapte werkschoenen met stalen neuzen.

‘Volgens mij was ik heel duidelijk. Dit is privéterrein. Het staat in twee talen op zevenentwintig bordjes. Zevenentwintig. Ik heb ze met deze twee klauwen er zelf opgehangen. Mankeer jij iets aan je ogen? Wat begrijp je niet? Ben je echt zo dom?”

‘Ik ben al bijna weg. Je ziet het toch?’

 

Met een paar stappen stond de man plots dichtbij en griste de tweede en nog ingepakte hengel uit het gras. Het kostbare ding was geschoven in een hardplastic hengelkoker van één meter zestig.  De oude man pakte hem met twee handen beet, zette de stappen weer terug richting de auto, haalde uit en sloeg in een enkele beweging het raam uit het achterportier van de Volkswagen. Het hardplastic deed zijn naam eer aan. Op de achterbank lag een waaier van glassplinters. 

 

‘Doe. Normaal. Ouwe.’ 

‘Je staat er nog steeds, idioot. Ik zie nog veel te weinig aanstalten om te gaan. En zolang jij er nog staat, sta je zonder toestemming op mijn privéterrein. En zolang jij op mijn privéterrein staat, zal ik je van mijn terrein schoppen.’

 

Bats. Daar ging de ruit van de bijrijdersportier. De jongen raapte gek van angst al zijn vispullen bij elkaar en stoof met volle armen in de richting van de auto.

Bats. De rechterbuitenspiegel. ‘Stop!’ Bats. De rechterkoplamp. ‘Stop daarmee, kom op man.’ Bats bats. De linkerkoplamp. Bats, de schouder van de jongen. Bats Bats Bats, zijn achterhoofd.

 

Muggen dansten. Niets ruiste meer, niets dwarrelde. De bladeren aan de bomen hingen stil boven het strakke water. Op zijn horloge was zijn hartslag al niet meer te zien terwijl onder water de vissen rustig voorbij zwommen.

 

Het duurde een moment voordat de oude man zijn adem weer onder controle had. Even keek hij om zich heen naar de visspullen die verspreid rondom de auto lagen tussen stukken plastic en glas. ‘Amateur’, concludeerde hij. ‘Allemaal goedkoop spul uit China.’

 

Rustig haalde hij zijn eigen carbonhengel van de fiets en zette zich aan de waterkant. ‘Zul je godverdomme zien dat het rotjoch nog de vissen heeft weggejaagd ook. Ik kom hier voor mijn rust. Ik heb dat nodig ja, met mijn achtergrond. Anders ga ik nog rare dingen doen. ’t Is therapeutisch, dat vissen. 

 

Ontspan. Ontspan nu. Zo ja. Tjongejonge.