maandag 16 mei 2022

#82 Een week verliefd.


 


#82 EEN WEEK VERLIEFD.

(528,39 km, Sigloy)

 

 

MAANDAG. 

Als de jongen gaat zitten zet hij zijn tas naast zich neer, ritst zijn jas open en wanneer de bus sist, schudt en vertrekt heeft hij zijn geplette boterhammenzakje al onderuit de rugzak gepakt. Zijn boterhammen hebben weer eens klem gezeten tussen de boeken. De ene met kaas heeft het aardig gehouden maar die met hagelslag is plakkerig verspreid door het zakje. 

Kauwend op losse stukken boterham kijkt hij door de ramen van de bus naar buiten waar de regen op de straten slaat. De komende twintig minuten kent hij elke straat en elk huis die de bus passeert. Al drie jaar rijdt hij deze route en afhankelijk van tussenuren soms wel twee keer per dag. Hij is niet het type dat op school blijft hangen. Liever zit hij thuis op zijn kamer.  

 

            Bij halte Vreestraat stappen mensen in. Er klinkt geluid van het inklappen van een paraplu en geschuifel van natte regenbroeken. Men moppert en maakt grappen tegen de chauffeur over het vreselijke weer. Stuurs blijft de jongen naar buiten kijken wanneer hij in zijn ooghoeken ziet dat er iemand tegenover hem gaat zitten. Hij wacht een poosje en kijkt dan even naar het hoofd dat gehuld in een natte capuchon in een tas zit te rommelen. Twee handen halen een appel uit de tas en leggen hem in een doorweekte schoot. De twee handen trekken de capuchon naar achteren en wrijven zich dan droog op de zitting van de stoel. Hij kijkt op en kijkt recht in twee donkerbruine ogen. Een sliert haar hangt nat over een wang en een mond zegt hallo waarna hagelwitte tanden een stuk uit de appel bijten. De mond hapt, kauwt en lacht dan. De ogen blijven kijken. Het is het mooiste dat hij ooit zag. Hallo mompelt hij terug en kijkt dan snel naar buiten. Zijn hart klopt in zijn keel. Wat moet hij zeggen? Moet hij iets zeggen? Zegt hij iets of niets? Niets zegt hij. Hij kijkt uit het raam, hopend op een donker stuk zodat in de spiegeling de jonge vrouw te zien is. Wanneer hij weer even kijkt zijn de ogen gericht op de neuzen van twee felgekleurde sneakers.

            Na tien minuten staat ze op bij halte Rijnstraat. Wanneer de smalle handen de capuchon weer opzetten, zoeken de ogen weer zijn blik en zodra ze deze vinden, knijpen ze lachend samen tot spleetjes. Dag, zegt de mond. Het is het mooiste dat hij ooit hoorde. Dag, mompelt hij terug waarop ze snel de bus uitstapt. Vijf minuten later klopt zijn hart nog steeds snel en de rest van de dag komt er niets uit zijn vingers.

 

DINSDAG

Vandaag is de lucht grijs maar regent het niet. Er is dus geen reden voor een capuchon, denkt hij. Hij is weer op weg naar school en heeft vandaag het eerste uur Engels. I’m driving to school in a bus. Yesterday I also went to school by bus. Then there was a girl with an apple. The day before yesterday she wasn’t there, yesterday she was. Wil she be here today? 

 ‘Volgende halte Vreestraat’, roept de stem van het bandje in de bus. Een klein hondje draait zich zenuwachtig een paar keer rond in zijn maag. Het wil maar niet rustig gaan liggen. Wanneer de bus sissend stopt en de deuren opengaan stapt alleen een man met een grijzende baard opgewekt de bus in. Hoewel hij toch echt geen jonge man meer is lijkt hij te huppelen en ook zijn jas en schoenen horen niet bij zijn leeftijd. Dan sluiten de deuren zich weer. Buiten de oudere jongeman stapt er niemand in bij halte Vreestraat. Al regende het niet, toch was het een donkergrijze dag. Later die dag verprutst hij ook nog zijn Engelse toets, maar dat kwam omdat hij er niet voor geleerd had. Tenminste, dat denkt hij. 

 

WOENSDAG

Gewend de ochtend strak te plannen houdt hij ervan te ontbijten in de bus. Naast zijn boterhammen zit er vandaag ook een rolletje pepermunt in zijn tas. Hij had al drie boterhammen met pindakaas gesmeerd toen hij zich later bedacht dat het nog wel eens flink smerig kon zijn om tegenover iemand te zitten die pindakaas eet. In het geval dat ze tegenover hem gaat zitten zal hij snel een pepermuntje in zijn mond steken. Voor de zekerheid heeft hij onderweg naar de bushalte er al eentje los in zijn zak gedaan zodat hij het snel kan pakken. Tenzij ze instapt uiteraard, want gisteren was ze er niet. 

 

Ze moet ongeveer zijn leeftijd zijn, maar op school heeft hij haar nog nooit gezien. Gisteren zocht hij tijdens wiskunde op een kaart de scholen in de buurt van halte Rijnstraat. Het bleken er zeker tien, van scheepsmetaalbewerker via financieel hulpverlener tot psychologie. Het kan van alles zijn, al vermoedt hij niet dat ze groenvoorziening doet. Daarvoor zijn haar handen te delicaat. Te smal. Te zacht. Te prachtig.  

Nu de bus in de buurt van de Vreestraat komt steekt hij bij voorbaat zijn hand in zijn jaszak. Hij voelt het pepermuntje zitten, maar dit keer rijdt de bus de halte zelfs zonder te stoppen voorbij. Niemand stapt uit, niemand stapt in. Ook niet iemand met een capuchon, bruine ogen, smalle handen en een mond die hallo zegt. En dat vindt hij jammer.

 

Wanneer hij wat later zuchtend de Molenstraat in kijkt ziet hij haar plots lopen. Of vergist hij zich en wil hij dit gewoon graag? Dit keer draagt ze geen regenkleding maar een halflange crèmekleurige jas en een grote shawl. Haar droge bruine haren hangen over haar schouders en dansen terwijl ze loopt. Ze moet het wel zijn. Hij herkent het loopje dat hij ook zag toen ze maandag wegliep in de Rijnstraat al waren haar schouders toen iets meer opgetrokken geweest omdat het regende. Nu lijkt ze te flaneren, of hoe noemen ze dat? Misschien loopt ze gewoon naar de winkel en denkt aan koffiefilters en venkel. In zijn hoofd klinkt een muziekje. Iets kleins. Jazz met een xylofoon. Ze moet het zijn. 

Hij vraagt zich af of ze hier ergens woont. Maar waarom stapt ze vandaag niet in? Is ze ziek? Nee, want dan zou ze hier niet lopen. Heeft ze wisselende uren? Het zal wel. Verwarrend allemaal, denkt hij terwijl hij zijn tweede boterham met pindakaas eet. Het plakt tussen zijn kiezen en waarschijnlijk stinkt hij uit zijn mond. Het boeit hem niet. Zij loopt in een ander deel van de stad en aan alle andere mensen heeft hij sinds maandag geen enkele boodschap. 

 

DONDERDAG

Vandaag zit hij zo ver mogelijk achterin omdat een grote groep vrouwen van middelbare leeftijd verspreid over de voorkant van de bus is gaan zitten. Ze lijken veel op elkaar en hij vermoedt dat het zussen zijn. Zonder uitzondering dragen ze een rugzak en praten veel en hard in dialect. Al snel wordt duidelijk dat ze een dagje naar Amsterdam gaan dus tot het station zal dit gekakel zeker duren. Via de spiegel bij de bestuurder houdt hij bij elke halte zijn ogen op de sissende deur. Zo ziet hij dat bij de Vreestraat als eerste de crèmekleurige jas naar binnen stapt en vervolgens door het middenpad de bus in loopt. Hij kijkt haar aan, hopend dat ze hem ziet zitten, maar de plek die hij koos was niet voor niets ver weg. Hoezeer hij ook zijn best doet, ze kijkt volkomen langs hem heen. Wanneer ze gaat zitten op een lege plek naast een van de vrouwen duikt ze meteen in haar telefoon en zet haar oortjes nog wat steviger vast in haar oren. Die kleine, ronde oren waar ze het bruine haar met een snelle beweging achter steekt. Nu pas ziet hij een kettinkje om haar hals. Die ranke hals. Hij zit te ver weg om een hanger te zien.

Ze ziet hem niet. Hij kijkt naar haar zonder de moed om op te staan. Zonder het lef haar te roepen en te wenken. Zonder ook maar enig greintje heldhaftigheid om door het middenpad te wandelen en naast haar te gaan zitten. Alles in hem roept hallo hier ben ik. Niets van dat hallo hier ben ik is aan hem te zien, laat staan te horen. Bij de halte Rijnstraat staat ze op en loopt ze een meter in zijn richting naar de deur. Als ogen konden roepen deden die van hem dat nu luidkeels. Ze kijkt richting de chauffeur en roept dankuwel wanneer hij de deur voor haar opent. Haar stem klinkt als een orkest met zwierende violen en deinende klarinetten. Dankuwel. Het is een lied, een chanson vol weemoed en verlangen. Dankuwel. Het zwiert en deint echter niet zijn kant op en wanneer de deuren zich weer sluiten sterft het weg en wordt het vervangen door de tetterende stemmen van de vrouwen. Hij wenst ze hartgrondig naar Amsterdam.

 

VRIJDAG

Vandaag loopt alles precies zoals hij wil. Hij staat op tijd bij de bus, heeft tegen zijn gewoonte in al ontbeten, zijn haar zit perfect en sinds weken schijnt de zon. Ook is er geen paniek in zijn hoofd rondom toetsen of vooruitzichten van lastige sociale verplichtingen. Aan hem zal het vandaag niet liggen. Geïnspireerd door haar heeft hij zelfs voor het eerst oortjes met muziek op zijn oren. Jazz, uiteraard, en het lijkt of de muziek de soundtrack van de dag vormt. Gelukzalig neemt hij zich voor dit dagelijks te doen. Ze heeft hem nu al iets gegeven. Wat zou hij haar hier graag voor willen bedanken. Voor dit en al die fladderende vogels in zijn buik.

Bij het instappen steekt hij de oortjes meteen in zijn tas. Hij wil al zijn zintuigen volledig open hebben wanneer ze instapt. Niets wil hij missen vandaag. Misschien hoopt hij te veel dat ze er weer zal zijn maar zijn voorgevoel zegt dat ze straks zeker weten zonder twijfel en met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid instapt. 

Het is rustig in de bus. Enkel een jonge moeder met kind en een oude man zitten nors voor zich uit te kijken. Hij zit op zijn vaste plek en telt de straten tot de Vreestraat. 

 

Mesdagstraat, Korte Steeg, Wilhelminastraat, Heinrich Witte plein, Kerkstraat, Vreestraat.

De deur gaat open en ze stapt in. Zonder jas dit keer. Ze draagt een simpele broek en een shirt dat haar fantastisch staat. Aan haar oor zit haar hand met daarin een mobiele telefoon. Ze luistert nauwgezet en geconcentreerd naar degene aan de andere kant van de lijn. Wanneer ze tegenover hem gaat zitten (hoera, want er zijn voldoende plekken en toch kiest ze weer diezelfde plek maar dat doet hij net zo goed dus eigenlijk zegt dit natuurlijk helemaal niets maar toch is het de moeite waard om even bij stil te staan), kijkt ze hem even recht in de ogen aan en zegt nauwelijks hoorbaar hallo. Even zacht zegt hij hallo terug en hapt naar lucht. 

 

De hele weg naar de Rijnstraat blijft ze luisteren naar de onzichtbare andere. Af en toe stelt ze een korte vraag, maar hij komt er niet achter waar het gesprek over gaat. Iets met een avond, een feest, een aantal vrienden en verwarring over verwachtingen. En over verdriet, teleurstelling en kracht. Ze kan zich veel voorstellen en ze begrijpt veel van de emoties van die ander. 

Voor hem is het een spanningsveld tussen wel naar haar kijken en niet naar haar kijken. Twee keer kijkt ze hem even snel aan, waarvan één keer met een glimlach die nu in zijn geheugen gegrift staat. Wanneer men ooit als archeoloog zijn hoofd opent zal men niet veel sporen uit deze tijd vinden, maar het beeld van die glimlach zal er nog kraakhelder staan. Daar is hij heilig van overtuigd. 

Wanneer ze uitstapt is hij het die dag zegt. Uit zichzelf. Dat heeft hij nog nooit gedaan in een soortgelijke situatie met een vrouw. Ze zegt dag terug en stapt dan de bus uit. Wanneer ze buiten is, kijkt ze nog even over haar schouder. Keek ze naar hem? 

 

ZATERDAG

Nooit eerder was hij op zaterdag liever naar school gegaan, maar vandaag wel. Al was het alleen even met de bus op en neer, maar dat is onzin want de school is dicht en zij zal niet in de bus zitten. Zij heeft immers ook gewoon weekend. Er zit niets anders op dan twee dagen uit te zitten en te wachten tot maandag. 

Onrustig dwarrelt hij van boek naar televisie naar voetbal en avondeten. Deze middag verliezen ze de wedstrijd door zijn onoplettendheid. Hij krijgt de volle laag van zijn teamgenoten maar het doet hem weinig. Het huiswerk blijft liggen, evenals andere klusjes en als zijn moeder vraagt of er iets is mompelt hij van nee er is niks ik ben gewoon een beetje moe.

 

ZONDAG

Nog een hele dag te gaan. Vandaag is er zelfs geen sportclub of bezoek gepland. De rest van de huisgenoten zit al uren verzonken in hobby of boek. De poes slaapt op zijn vaste plek voor de kast en de dag is lang. Hij besluit een rondje te gaan fietsen. Zijn hoofd is te onrustig. Hij fietst langs straten en pleinen en bevindt zich plotseling vlakbij de Rijnstraat. Zonder plan was hij vertrokken maar ongemerkt reed hij blijkbaar de route van de bus. De zon schijnt op zijn hoofd en hij slaat de Molenstraat in. Kinderen spelen, een man leest de krant op een bankje voor zijn huis en een hortensia staat in bloei. Dan wordt hij ingehaald door een scooter. 

Een stuk verderop houdt de scooter stil en gaat de helm af zodat er een jongen zichtbaar wordt. Dan gaat een deur open. Een meisje met een crèmekleurige jas, shawl en bruin haar stapt de straat op en loopt op de jongen af. Ze geeft hem een zoen, geeft hem een zoen, geeft hem een, geeft een, een, een. Zoen.  Ze lacht en lacht en lacht. Lacht naar hem en doet dan ook een helm op. Ze klimt achterop de scooter. 

 

Wanneer hij bij dezelfde plek aankomt zijn ze al weggereden. Dan slaat hij rechtsaf, geen idee waar hij uit zal komen. Hij wil nergens uitkomen. Hij wil en moet hard fietsen om van dat gevoel in zijn buik af te komen. Het zijn de honderden fladderende vogels die tegelijk stierven, daar in de Molenstraat. Ze zitten nog steeds in zijn buik. Dood.

 

MAANDAG

Hij stapt in de bus met op zijn oortjes harde muziek. Zonder te kijken loopt hij door naar de achterste rij van de zitplaatsen. Daar zakt hij in de hoek, pakt een boterham met pindakaas, neemt een hap en kijkt naar buiten. Volgende halte Mesdagstraat.

0 reacties:

Een reactie posten